Nederlands politicus en publicist (Zwolle 24 Jan. 1750 - Amsterdam 2 Oct. 1809), studeerde letteren te Leiden, waar hij in 1774 promoveerde. Toen was hij reeds werkzaam als predikant bij de Doopsgezinde gemeente te Deventer.
Voor de opkomende Patriottenbeweging gevoelde hij een toenemende sympathie. Daarom legde hij zijn kerkelijke bediening neer om zich te wijden aan de staatkundige journalistiek: in 1779 aanvaardde hij de redactie van de Hollandsche Historische Courant te Delft. Aan de eerste Patriottenbeweging nam hij op zeer actieve wijze deel, in het bijzonder als secretaris van „geconstitueerden” te Delft. Na de Pruisische invasie van 1787 week Fijnje uit.
De Bataafse omwenteling van 1795 (z Bataafse Republiek) stelde hem in staat andermaal actief te zijn in het politiek bedrijf. Hij werd voorzitter van de provisionele representanten van Holland, kreeg zitting in het comité tot de zaken van de Oost-Indische handel en in de beide Nationale Vergaderingen. Hier behoorde hij tot de Unitarissen. Bij de Unitaristische staatsgreep van 22 Jan. 1798 werkte hij nauw samen met Van Langen en Pieter Vreede, zodat hij opgenomen werd in het Uitvoerend Bewind.
De staatsgreep van 12 Juni 1798 maakte echter aan de macht van het radicale unitarisme een einde. Fijnje werd gearresteerd en beschuldigd van verduistering van ’s lands geldmiddelen. Geheel onjuist was de beschuldiging niet, want, hoewel hij zich niet persoonlijk schijnt verrijkt te hebben, heeft hij staatsgelden beschikbaar gesteld voor politieke-partijdoeleinden. Er volgde een proces, doch dit vond zijn einde in een algemene amnestie (Nov. 1798).
Na die tijd is Fijnje lange tijd buiten elke bediening gebleven. Hij trad echter wel op als publicist en wijdde zich aan letterkundige en wiskundige studie. Tijdens het bewind van Schimmelpenninck vervulde hij het ambt van directeur van de Bataafsche Staatscourant (in 1806: Koninklijke Courant en Moniteur van Amsterdam). Dit is hij tot zijn dood gebleven.PROF. DR L. G. J.
VERBERNE
Bibl.: Beknopt tijdrekenkundig begrip der algemeene geschiedenis (Amsterdam 1783); A. J. Kronenberg, W. F. een misdadiger? in: Bijdragen voor Vad.
Geschiedenis en oudheidkunde, III, 4 (1888) en 6 (1892).