was vanouds in het midden van Nederland en in de rivierstreek de benaming voor uitwateringskanalen, opzettelijk daartoe gemaakt, ter ontwatering (meestal) van een enigszins uitgebreide streek. Zo bijv. het Over-waterschap, Neder-waterschap en Nieuwe-waterschap in de Alblasserwaard. (In de plaatselijke omgangstaal wordt dan „de”, niet „het”, waterschap gezegd.)
Ook is een waterschap een openbaar lichaam ter verzorging van waterstaatsbelangen over een bepaald gebied (territoir), welk gebied zelf eveneens waterschap genoemd wordt. Van de Middeleeuwen af tot 1848 bezigde men deze benaming alleen bij zuivere afwateringswaterschappen, en dan nog speciaal in bovenbedoelde streek, waar ook de afwateringskanalen zelf waterschap heetten. Door de Grondwet van 1848 is het woord waterschap de benaming voor een algemeen begrip geworden. Ook waterkeringswaterschappen, wegwaterschappen en gemengde instellingen vallen nu onder het algemene begrip waterschap.
Waterschappen worden opgericht, gereglementeerd en opgeheven door de Provinciale Staten; zij staan onder toezicht van Gedeputeerde Staten der provincies en onder het oppertoezicht van de Staat.
Zij hebben bevoegdheid tot belastingheffing: van de ongebouwde eigendommen, en in een zeker aantal gevallen ook van de gebouwde eigendommen: naar de oppervlakte, naar de belastbare opbrengst of naar nog andere maatstaven in het reglement vastgelegd; niet zelden ook zijn hiervoor classificaties vastgesteld. Waterschapsbesturen zijn voorts bevoegd tot het nemen van dwangmaatregelen (krachtens de Bevoegdhedenwet) en tot het maken van strafverordeningen (keuren), indien de bevoegdheid daartoe hun bij het reglement is gegeven (wat niet steeds het geval is).
In kleine waterschappen vormt de vergadering van ingelanden het hoogste gezag; in grotere waterschappen wordt een college van vertegenwoordigers (hoofdingelanden, hoofdgeërfden) door de belanghebbenden gekozen. Het dagelijks bestuur wordt in de meeste gevallen eveneens verkozen; voor de waterschappen, die buitenwater keren, geschiedt de benoeming door de Kroon, op aanbeveling uit het waterschap. De grootste waterschappen hebben vol-ambtelijk personeel in dienst; de kleinere uiteraard niet.
Er zijn in Nederland thans ca 2600 waterschappen; hun jaarlijkse budgets belopen in totaal ruim 30 millioen gulden. Verreweg de meeste , waterschappen zijn aangesloten bij provinciale waterschapsbonden; deze bonden zijn gefedereerd in de Unie van Waterschapsbonden, welke verscheidene inrichtingen, voor de waterschappen van belang, in stand houdt en o.a. het orgaan Waterschapsbelangen uitgeeft (sedert 1945).
Lit.: G. J. H. Schepel, Waterschapswetgeving, 2 dln (Groningen 1927); D. R. Mansholt, De waterschapslasten in Drenthe (1938), in Zeeland (1940), in Nd-Holl. (1941); G.
J. G. Schilthuis, Waterschapsrecht (Alphen a. d. Rijn 1947); S. J. Fockema Andreae, Hoofdlijnen v. h. waterschapsrecht (Alphen a. d.
Rijn 1943); Idem, Studiën over waterschapsgesch., 8 dln (Leiden 1950-52); Idem, Waterschapsrecht in Ned. eD in den vreemde (Amsterdam 1951, Ned. Kon. Ak. v. Wet., afd. Lett., N.R. XIV, q).