naam van enige koningen van DENEMARKEN.
Waldemar I
(14 Jan. 1131 - Vordingborg 12 Mei 1182), zoon van de hertog van Sleeswijk Knoet Lavard (z Estritiden), naar zijn moeders vader Vladimir Waldemar gedoopt. Geboren na de dood van zijn vader, werd hij opgevoed te zamen met de latere aartsbisschop Absalon aan het hof van diens vader, de edelman Asser Rig. Op een samenkomst te Roskilde in 1157, bijeengeroepen door koning Sven, Erik II’s zoon, om de familie- en troontwisten te beëindigen en het rijk te verdelen tussen zijn neef Waldemar, zich zelf en een derde bloedverwant Knoet Magnusson, overviel de koning zijn beide rivalen op verraderlijke wijze: Knoet werd gedood, Waldemar wist te ontsnappen en versloeg en doodde kort nadien Sven op de Gratheheide in Jutland. Alleenheerser geworden wijdde koning Waldemar, in nauwe samenwerking met Absalon, zich aan het herstel van het verzwakte rijk, en vooral aan de afweer van de Wendische zeerovers. In 1169 werd Arkona op Rügen veroverd.
De koning was een trouw vriend en beschermer der kerk. Op de vergadering van rijksgroten te Ringsted in 1170 werd zijn zoon Knoet tot opvolger gekroond. Zowel de middeleeuwse balladen als een later dichtersgeslacht zongen van Tove, Waldemars maîtresse, en van koningin Sophie, en het schone slot Gurre, waar de rampzalige jonge vrouw door toedoen van de jaloerse echtgenote een wrede dood vond.
Waldemar II
(1170 - Vordingborg 28 Mrt 1241) werd na de dood van zijn oudere broeder Knoet in 1202 tot diens opvolger gekozen. Hij zette, in den beginne met groot succes, de door zijn voorgangers ondernomen veroveringstochten voort en verkreeg in 1214 van keizer Frederik II de opperheerschappij over alle Duitse landen ten N. van Elbe en Elder In 1219 en volgende jaren ondernam hij tochten naar Estland, onderwierp de heidense bewoners en bekeerde hen tot het Christendom. In 1223 werd hij echter, tijdens een verblijf op het eilandje Lyö ten Z. van Funen, door de graaf van Schwerin gevangen genomen en eerst na drie jaar, op nadelige voorwaarden, vrijgelaten. Toen hij trachtte het verlorene te heroveren, werd hij in 1227 bij Bornhöved door verenigde Noordduitse vorsten verslagen en gedwongen het noodlottige vergelijk te hernieuwen.
Vermaard zijn het door koning Waldemar op een bijeenkomst van rijksgroten te Vordingborg uitgevaardigde Jutse wetboek en het zijn naam dragende „bodemboek”, bevattende een reeks ophelderingen van statistische en economische aard aangaande de toestand van Denemarken in zijn tijd Zijn beide echtgenoten, de Boheemse prinses Dragomir (Dagmar), in 1212 overleden, en de Portugese prinses Beringaria die hij in 1214 huwde en die berucht was om haar hardvochtigheid bezongen de balladen Ook Waldemar II was een beschermer der kerk; hechte vriendschapsbanden verbonden hem met Absalons opvolger, de in Parijs geschoolde humanist en dichter Anders Sunesön.
Waldemar IV
(ca 1320 - Gurre slot 24 Oct. 1375), zoon van de verdreven Christoffel II, werd opgevoed aan het hof van de keizer, Lodewijk IV. Toen hij in 1340 tot koning werd verkozen, wachtte hem een zware taak; hij had te strijden tegen de Holsteiners en de Sleeswijkse bloedverwanten, tegen de Zweden, die de kustlandschappen hadden bezet, en tegen de Hanze. In 1361 veroverde Waldemar Gotland, maar met de Hanzesteden moest hij ten slotte een nadelige vrede sluiten, die daar o.a. invloed verzekerde op de Deense koningskeuze. Estland moest hij afstaan aan de Duitse ridders en de Holsteinse invloed in Sleeswijk heeft hij noch zijn dochter en opvolgster Margaretha kunnen keren. Zijn bijnaam Atterdag heeft niet betrekking op „het gloren van een nieuwe dageraad’, maar is een interpretatie, in die zin, door het nageslacht, van een vaak door hem gebezigde vloek.
DR W. VAN EEDEN.