In de eerste dagen van de militaire luchtvaart werd gebruik gemaakt van ijzeren pijlen, welke in bundels werden afgeworpen op troepen, alsmede van handvuurwapenen, welke bediend werden door de waarnemers.
Door het geringe draagvermogen van de eerste vliegtuigen werd de ingebouwde mitrailleur pas toegepast in eenpersoonsjachtvliegtuigen, welke vliegtuigen speciaal bestemd waren voor het bestrijden van andere luchtvaartuigen. De jachtvlieger zorgde zelf voor het richten en bedienen van de vast en evenwijdig met de lengteas van het vliegtuig gemonteerde mitrailleur.
Daar de meeste vliegtuigen de motor in de rompneus hadden, moesten de kogels het schroefvlak passeren, waarbij de kans bestond dat de schroef werd geraakt. Bij het Garros-systeem werd de achterzijde van de schroef hiertoe voorzien van een pantserplaat, daar waar de kogels zouden kunnen treffen. Fokker vond in 1915 een systeem uit, waarbij het afvuurmechanisme werd geblokkeerd op het moment,waarop het schroefblad zich voor de monding van de mitrailleur bevond. Bij het systeem van synchronisatie werd dan een commandonok gemonteerd op een met hetzelfde toerental als de schroef draaiende as. Elke keer als een schroefblad juist de monding van de mitrailleur passeerde, werd een afvuurimpuls aan de mitrailleur gegeven. De vuursnelheid werd dus bepaald door het toerental van de motor.
Toen de constructie van de vliegtuigen sterker werd, ging men over tot inbouw van de mitrailleurs in de vleugels, waardoor buiten de schroefcirkel werd gevuurd. De invoering van het tweemotorige vliegtuig bood de gelegenheid tot het inbouwen van mitrailleurs in de rompneus.
De eerste ingebouwde mitrailleurs waren dezelfde als door de grondtroepen gebruikt werden. Na 1930 ging men over tot het construeren van speciale vliegtuigmitrailleurs, welke een zeer hoge vuursnelheid hadden en een patroonbandinvoer zowel van links als van rechts. Aanvankelijk was het kaliber 7,7 of 7,9 millimeter, later werd dit 12,7 en 20 mm. Zowel brisant-brandgranaten als pantserdoorborende brisantgranaten werden gebruikt.
KANONNEN
Reeds in Wereldoorlog I werden proeven genomen met de inbouw van een kanon van 37 mm, gemonteerd — met het oog op de terugstoot op het carter van de motor — en vurend door de holle schroefas. De Franse oorlogsvlieger Guynemer heeft hiermede vele successen behaald. Het grote gewicht van de kanonnen, naast de lage vuursnelheid, beperkte de toepassing, alhoewel men ze op beperkte schaal bleef gebruiken voor de bestrijding van vechtwagens en schepen van de lucht uit. In Wereldoorlog II werden zij weer meer gebruikt, zowel in jagers als in bommenwerpers.
BOMMEN
worden meegevoerd in luchtvaartuigen om afgeworpen te worden op doelen op de grond. Zij worden óf in duikvlucht, scheervlucht (horizontale vlucht op lage hoogte) dan wel in horizontale vlucht op middelbare of grote hoogte afgeworpen. De bom bestaat uit de schokbuis, het bomlichaam en de staartvlakken. Bommen kunnen zowel stuk voor stuk als in grotere aantallen gelijktijdig en met elk gewild interval worden afgeworpen. Men spreekt van een bommentapijt, indien een object van grotere omvang door zeer veel vliegtuigen met een groot aantal bommen wordt aangevallen, zonder dat zeer nauwkeurig op een bepaald punt wordt gericht. Onder precisie-bombardement verstaat men het zeer nauwkeurig richten van de bom op een betrekkelijk klein object. De bommen zijn verschillend geconstrueerd, afhankelijk van het doel, waarvoor zij bestemd zijn.
Scherfbommen hebben meestal een klein kaliber en worden gebruikt tegen ongedekte levende doelen.
Mijnbommen zijn dunwandig, doch hebben een hoog vernietigend vermogen door de ontwikkelde gasdruk. Worden ze gebruikt tegen kazematten, dan zijn ze voorzien van een ontstekingsbuis met een vertragingsmechanisme. Moeten de mijnbommen boven de grond tot explosie komen ten einde bijv. geparkeerde vliegtuigen te vernietigen, dan wordt een radio-echobuis (proximity fuse) gebruikt.
Pantserbommen hebben een massieve lange kop, doch relatief een geringere explosieve kracht.
Brandbommen bevatten een brandverwekkende vulling, welke door de explosie wordt verspreid. Zij worden meestal direct na brisantbommen gebruikt. Chemische bommen zijn gevuld met diverse soorten gassen en dienen óf om levende wezens te vergiftigen dan wel rook- of nevelgordijnen te vormen.
Atoombommen zijn bommen welke door de bij de explosie vrijgekomen atoomenergie een enorme uitwerking hebben. De eerste niet-experimentele atoombommen werden in 1945 afgeworpen op Nagasaki en Hiroshima.
Napalmbommen zijn gevuld met een brandbare massa. Napalm is een samenvoeging van de woorden naphtaline en palmolievet. In de bom wordt benzine vermengd met een metaalzeep (getrokken uit aluminium) en wordt dan een dikke droge brij. De brandbare stof verspreidt zich eerst over een zekere oppervlakte en blijft dan aan die oppervlakte kleven, terwijl de stof begint te branden. Deze bommen zijn vooral in Korea gebruikt tegen tanks, colonnes, beboste gebieden en gebouwen. Napalm doet bij tanks door de ontwikkelde hitte de benzinetank exploderen.
RAKETTEN* bestaan uit een buis, gevuld met een stof die bij ontbranding een grote hoeveelheid gassen vormt. Aan de voorzijde is de raketbuis afgesloten door de daarop geschroefde granaat; aan de achterzijde is de buis open en zodanig vernauwd, dat de in de buis bij de ontbranding gevormde gassen met grote snelheid uitstromen en de raket voortstuwen naar het doel.
Om de buis zijn twee klembeugels aangebracht, waarmede de raket onder de vleugels van het vliegtuig wordt bevestigd. Tegen ongedekte levende doelen wordt de raket voorzien van een dikwandige scherfkop, welke gewapend wordt door de luchtstroom tijdens de vlucht. Tegen onderzeeboten en boven waterschepen maakt men gebruik van raketten met een pantserkop. De pantserkop doorboort de scheepswand en dient het doel onder water te treffen. Men gebruikt raketten in vliegtuigen voor het beschieten van andere vliegtuigen in de lucht, dan wel tegen gronddoelen. Ook worden raketten thans gebruikt voor de bestrijding — van de grond af — van luchtdoelen.
LUCHTTORPEDO’S hebben dezelfde constructie als de maritieme torpedo’s, doch zijn van verschillende afmeting en kunnen door vliegtuigen worden meegevoerd, ten einde gelanceerd te worden op schepen.
RICHTMIDDELEN
Voor het richten van mitrailleurs of kanonnen wordt door de vlieger gebruik gemaakt van een gyroscopisch reflexvizier, hetwelk een beweeglijke vizierlijn bezit.
In principe bestaat het reflexvizier uit een door een lampje verlicht dradenkruis, dat op een horizontaal glasplaatsje is geëtst. Het beeld van het dradenkruis wordt door een daarboven gemonteerde lens op oneindig geprojecteerd. Boven deze lens is een onder 45° staande glasplaat gemonteerd, waardoor een deel van het uit de lens tredende licht naar achteren wordt geprojecteerd. De vlieger, die door de onder 450 opgestelde glasplaat naar het doel kijkt, ziet tevens op oneindig een lichtend dradenkruis. De hierboven genoemde vizieren geven de vlieger steeds een vaste vizierlijn. Wanneer de vlieger zijn vizier rechtstreeks op het vijandelijk vliegtuig zou richten bij het afvuren van zijn mitrailleurs, zouden alle projectielen achter het doel langs gaan.
De projectielen hebben tijd nodig om het doel te bereiken en in die tijd heeft het vliegtuig zich verplaatst. De vlieger moet dus zijn mitrailleurs richten op een zodanig punt van de vliegweg van het vijandelijk vliegtuig, dat de tijd nodig voor het bereiken van dit punt door de projectielen en door het vijandelijke vliegtuig gelijk is. De nu in gebruik zijnde vizieren hebben een beweeglijke vizierlijn. Een gyroscopische tol zorgt er voor, dat, alhoewel de vlieger ogenschijnlijk op het doel blijft richten, dank zij de door de gyroscoop achterblijvende vizierlijn, de mitrailleurs gericht zijn op een punt vóór het doel. In de modernste all-weather-jagers maakt men gebruik van radar-gunsights.
Voor het op het juiste moment afwerpen van bommen werd gebruik gemaakt van bommenrichtkijkers. Tegenwoordig past men ook radar toe. In de bommenrichtapparatuur worden automatisch verschillende correcties aangebracht, zoals vlieghoogte, vliegsnelheid en vliegkoers. In het instrument wordt voorts de windsnelheid en -richting samengesteld met de vliegsnelheid en -koers, resulterende in de grondsnelheid en koers, waardoor aldus de richthoek wordt verkregen voor een zo zuiver mogelijke bommenafworp.
BOMMENREKKEN
De bommen worden met een of twee aan het bomlichaam bevestigde ogen aan de bomsloten van het bommenrek opgehangen.
De bomsloten worden door de bomrichter vanaf zijn zitplaats electro-magnetisch geopend. Het bommenrek is voorzien van een al dan niet vast-ingebouwde richting voor het ophijsen van de bommen in hun ligplaatsen. Om de bommen achtereenvolgens met bepaalde tussenpozen te kunnen afwerpen beschikt de bomrichter over een instrument dat bestaat uit een contactarm die over een aantal met diverse bomsloten verbonden contactpunten draait. De snelheid, waarmede deze arm draait is regelbaar.
GESCHUTSKOEPELS
Voor de beweeglijke mitrailleurs of kanonnen, welke bediend worden door de waarnemers of de luchtschutters, werden aanvankelijk mitrailleurringen gebruikt, welke het mogelijk maakten om het vuur in diverse richtlijnen uit te kunnen brengen. De opvoering van de vliegsnelheid maakte het gewenst de schutter een tegen weersinvloeden en vijandelijk vuur beschermde opstelling te verschaffen, de geschutskoepel. Werd de koepel in het begin door handkracht gedraaid, tegenwoordig vindt de beweging geheel automatisch plaats.
RADIO
in het vliegtuig, z radio.
RADAR
(z radar) wordt in het vliegtuig gebruikt voor het dirigeren van het mitrailleur- of kanonvuur, alsmede voor het richten van de bommen, doch evenzo voor verkenning (radarfotoverkenning).
LUIT.-KOL. WNR M. W. J. M. BROEKMEIJER
Militaire vliegtuigen.
Bij de luchtmacht gebruikt men verschillende typen vliegtuigen, al naar de taak, welke deze hebben te verrichten. Men onderscheidt:
a. Bommenwerpers
Technisch onderverdeeld in lichte, middelzware en zware bommenwerpers; operationeel in tactische en strategische bommenwerpers. Voorts nog onderscheid in normale en duikbommenwerpers.
b. Jachtvliegtuigen
welke één of tweemotorig zijn en plaats bieden aan één of twee personen, zijn bestemd voor de bestrijding van andere vliegtuigen in de lucht. Men onderscheidt dag- en allweather-jagers. Laatstgenoemde bezitten een zeer uitgebreide navigatie-uitrusting. Jachtvliegtuigen, welke bommen, raketten of napalm meevoeren voor het aanvallen van doelen op de grond, doch ook geschikt zijn voor het luchtgevecht op lagere hoogte, noemt men jager-bommenwerpers. Zijn de jagers alleen geschikt voor de directe luchtsteun aan de grondtroepen, dan spreekt men meestal van slagvliegtuigen.
c. Verkenners
meestal onbewapend, dienen voor het uitvoeren van radar-, foto- en visuele verkenning van tactische en strategische doelen. Strategische verkenners zijn meestal van het jagertype, soms ook bommenwerpers. Voor de artillerie-vuurwaarneming worden meestal lichte vliegtuigen of helicopters gebruikt.
d. Verbindingsvliegtuigen
zorgen voor het luchtvervoer van één of hoogstens enkele personen, documenten en kleine vrachten over kleine afstanden en dan binnen het gevechtsgebied.
e. Transportvliegtuigen
zijn bestemd voor het vervoer van parachutisten, luchtinfanterie, gewonden, oorlogstuig en zware vrachten.
f. Lesvliegtuigen
zijn bestemd voor de opleiding van vliegers.
LUIT.-KOL. WNR M. W. J. M. BROEKMEIJER.