Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 17-06-2022

Vittorio amedeo alfieri

betekenis & definitie

graaf, Italië’s grootste treurspeldichter (Asti 16 Jan. 1749 - Florence 8 Oct. 1803), uit een rijk Piemontees geslacht, werd reeds op zijn gde jaar door zijn oom en voogd — zijn vader stierf vroeg — op de militaire academie te Turijn geplaatst, die hij na acht jaren vol afkeer voor het „kazerneberoep” verliet. Hij nam toen dienst bij het leger, doch slechts voor de vorm: in feite bereisde hij van 1767-’72 het grootste deel van Europa, ook Nederland, echter louter als avontuurlijk toerist, zonder zijn geringe kennis zeer te verruimen, zoals hij in zijn autobiografie (La Vila di Vittorio Alfieri), een der merkwaardigste en openhartigste in haar genre, vaststelt.

Terug in Piemonte, leefde hij enige tijd in loszinnig en onbevredigend nietsdoen, en begon toen uit zelfverwijt ijverig de klassieken en de grote Italiaanse meesters te bestuderen. Eindelijk trad hij in 1775 te voorschijn met een onbeholpen Cleopatra, zijn eerste proeve op dramatisch gebied. Als Piemontees voelde hij zich sterk gehandicapt door zijn onkunde van het klassieke Italiaans; zijn eerste twee echte tragedies, Filippo en Polinice, moest hij dan ook in Frans proza schrijven; daarom ging hij in 1776 naar Florence, om zich het zuiver Toscaans idioom eigen te maken. Eindelijk had hij nu een levensdoel gevonden en wijdde zich daaraan met zoveel overgave, dat hij in acht jaar 14 treurspelen op zijn naam had staan, waarvan er 10 te Siena in 1783 werden uitgegeven. Tevens vond hij tijd voor het schrijven van vele vertalingen en lyrische verzen, w.o. vijf odes op de Amerikaanse onafhankelijkheid, zomede een verhandeling Della Tiránnide (Over de Tyrannie), die echter pas jaren later uitkwam. Zijn eerste reeks tragedies culmineerde in zijn Saul, welke vele critici, behalve hijzelf, als zijn meesterwerk beschouwen en die hij als zijn laatste treurspel had bedoeld.Te Florence leerde hij de schone en geestige gravin Louise van Albany, de gade van den verlopen pretendent naar de Engelse kroon, Karel Eduard Stuart, kennen en geraakte met deze, zijn edele bezielster, door de band der innigste vriendschap verbonden. Zijn bestudering van Dante en Machiavelli had hem voorgoed voor de republikeinse idee gewonnen, welke zich in al zijn werken weerspiegelt. Om zich onafhankelijk te maken van alle dagelijkse beslommeringen, stond hij al zijn goederen af aan zijn zuster, tegen het genot van een jaarlijkse rente. Aan gravin Albany droeg hij ook zijn treurspel Maria Stuarda op, doch eerst nadat zij Italië had verlaten en zich te Colmar gevestigd had was hij in staat, haar vrijelijk te bezoeken: van toen af, tot zijn dood, leefde hij met haar samen. In 1784 gaf Alfieri zijn vroeger voornemen op en schreef vijf nieuwe tragedies, waarvan Mina — op een thema van incestueuze liefde — door sommigen nog boven zijn Saul wordt gesteld; in die tijd ook voltooide hij zijn tractaat Del Principe e delle Lettere, in de trant van Machiavelli, dat eerst in 1801 werd gepubliceerd. Uit de Elzas ging het paar naar Parijs, waar Alfieri op de complete uitgave van zijn werken door Didot toezicht hield.

Bij het uitbreken der Revolutie van 1789 begroette hij deze aanvankelijk met een ode op de inneming der Bastille, maar de excessen van het grauw gingen den geboren aristocraat, die hij toch was, tegen de schreef en verhevigden zijn sinds lang gekoesterde afkeer van de Fransen. In 1792 kon hij ternauwernood, en met achterlating o.a. van al zijn boeken, met de gravin uit Parijs vluchten en vestigde zich voorgoed te Florence. Deze ervaringen verklaren mede zijn satirisch werk Il Misogallo (de Fransenhater), een reeks heftige polemieken in vers en proza, die uitkwam in 1799, het jaar dat de Franse troepen Florence binnenrukten. Ofschoon hij niet ophield, tegen de tyrannie te ijveren — niet alleen van koningen en priesters, maar evengoed van revolutionnairen — waren zijn laatste jaren ongestoord en aan kalme studie, o.a. van het Grieks, gewijd, terwijl hij tevens zijn krachten op het schrijven van comedies beproefde, waarvoor hij geen echte gave had. In die laatste jaren van zijn leven was hij ziekelijk en zwaarmoedig. Na zijn dood werd hij te Florence in de kerk van Santé Croce tussen Machiavelli en Michelangelo begraven; zijn geliefde gezellin liet door Canova een prachtig gedenkteken boven zijn tombe oprichten. Zijn verzamelde werken werden, door haar zorgen, te Florence in 22 dln gepubliceerd (1805-’15).

Alfieri’s roem berust hoofdzakelijk op zijn 19 tragedies, alle strikt klassiek van vorm, zelfs nog strenger dan haar Franse voorbeelden gebonden aan de eenheid van handeling en inhoud. Alle bijkomstige episodes, iedere woordtooi zijn voor Alfieri uit den boze; hij laat nergens meer dan vier hoofdfiguren op het toneel toe. Maar zijn genie was in diepste wezen lyrisch, en de situatie die hij het vaakst en meest geslaagd behandelt — die van den held die de tyrannie tart — is juist die, waarin hij zichzelf kan identificeren met den „rebel”, dien hij als spreekbuis bezigt voor zijn eigen haat jegens dwingelandij en liefde voor vrijheid. Vandaar zijn harde, stugge stijl, „gedacht en niet gezongen”, die zijn tijdgenoten tegen de borst stuitte maar thans als zijn zeer typisch en kostelijk middel van uitdrukking wordt erkend. Niettemin zijn stukken van zo polemische aard zelden dramatisch een succes, en de man, van wien Ugo Foscolo schreef dat hij „van het toneel de oorlog verklaarde aan de tyrannen”, wordt dan ook nog maar zelden gespeeld. Het is als voorloper van het Risorgimento, als ziener van Italië’s vrijheid, dat hij heden ten dage bovenal in zijn land wordt geëerd; in een deel van zijn Misogallo verliet hij voor het eerst de algemeenheden over vrijheid, om een direct beroep op zijn landgenoten te doen om hun eigen vrijheid te veroveren. Daardoor, en door vele van zijn lyrische verzen, die hij zeide te hebben geschreven om de nieuwe geslachten aan te sporen en ze haar Romeinse voorvaderen waardig te doen zijn, hielp hij zeker mede de nationale geest te doen herleven en heeft hij de eretitel van „profeet van Italië” verdiend. Zijn Tragediën zijn naar de handschriften en met bibliografie door Milanesi in 1855 (2 dln) en door Brilli (1889) opnieuw uitgegeven, zijn verzamelde werken opnieuw in 12 dln door A. Farinelli in 1920.

MR H. VAN DEN BERGH

Lit.: Over hem zie: zijn Vita di V. A.; Centofanti, Tragedie e vita di V. A. (1843); Bertana, V. A. (2de dr., 1904); A. de Latour, Mémoires de V. A. (1840); Antonini en Cognetti, V. A. (1898); G. G. Ferre o, L’anima e la poesia di V. A. (1932).

< >