Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 06-08-2022

Uithangteken

betekenis & definitie

is de thans algemene benaming zowel voor uithangborden, uit de gevel stekende voorwerpen met het doel de aandacht te trekken, alswel voor gevelstenen en huisnamen. Het woord is samengesteld door mr Jacob van Lennep en Jan ter Gouw, toen zij het werk ondernamen om, als bijdrage tot de geschiedenis van het Nederlandse Volksleven, de opschriften van uithangborden te verzamelen welke uit de literatuur konden worden opgetekend en eveneens nog veelvuldig bleken voor te komen, mede in steen gehakt in huizen en gebouwen.

De Nederlandse taal kende daarvoor geen verzamelwoord.De uithangende tekens als zaak- en bedrijfskenmerk kende men reeds bij de oude Romeinen. In Pompeji en Herculaneum zijn er zulke voor de dag gekomen. Een uitgehangen laars, een uitstekend aambeeld, een ossekop of een ham waren voor zichzelf sprekende uithangtekens. Een herberg of wijnhuis was oorspronkelijk reeds van verre herkenbaar aan een uit groen gevlochten krans, naar buiten stekend aan een lange staak. Later varieerden de zinnebeeldige uithangtekens en kende men dergelijke gelegenheden ook aan een druiventros, een schenkkan e.a.

Uithangtekens werden dikwijls door de overheid erkend en voorgeschreven. In 1615 werd te Amsterdam een keur uitgevaardigd waarbij het biertappers verboden werd „cransen uyt te hangen alsoft sy mede wijn tapten”. (Dit uithangen van een krans was nl. in 1590 voor wijntappers verplicht gesteld). In 1668 verbiedt een keur aan leerling-vroedvrouwen het zgn. vroedvrouwenbordje uit te hangen. De barbiersstok, met de bekende rode en witte band en de koperen bekkens, als uithangteken van chirurgijns en barbiers, gaf verwikkelingen en leidde in Parijs tot een proces. De gaper is een nog heden bekend kenteken van de drogist, de vijzel nog wel van de apotheker. Tabaksrollen ziet men nog hier en daar bij oude tabakswinkels uitsteken. Wisselaars waren in Den Haag verplicht een schotel of nap uit te steken.

Waren oorspronkelijk de uithangtekens voorwerpen welke duidelijk het karakter van in een huis gedreven nering of ambacht uitdrukten, langzamerhand veranderde dit. De tekens werden veelal vervangen door uithangborden, waarop een nering of ambacht waren voorgesteld of wel enig attribuut daarop afgebeeld dat daarmee verband kon houden, dikwijls met een tekst of nadere aanduiding. Van Hans Holbein is zelfs een uithangbord voor een school te Bazel bekend, dat dateert van 1516 en waarop een uitvoerige legende voorkomt.

De verklarende benamingen op uithangbord of luifel werden in de groeiende steden plaatsbepalend en gebruikelijk ter aanduiding van het huis en zijn bewoners. Van een huisnummering is eerst sedert ca anderhalve eeuw sprake. Derhalve bepaalde een Vroedschapsresolutie van 1542 dat, om de huizen beter te kunnen onderscheiden, de borden of tekens, hangende van de huizen, zullen moeten blijven en niet veranderd mogen worden. Daar is uiteraard niet de hand aan gehouden. Aldus ontstonden de huisnamen, welke meestal geen verband meer hielden met het zakelijke uithangteken. In de stukken is soms enkel sprake van de huisnaam: „De Gulde Wagen” (1496), „De Swarten Hondt” (1546), ,,’t Zwaert” (1561), maar ook: „daer de Roose uythangt”, „daer de Trompetter uythangt” of „daert Aschtonnetgen uytgestoocken heeft”, en zelfs dikwijls aldus: „daer uythangen de Twe Mollen wij sagen gaeren en daer eertijts uijtgehangen heeft het Vliegende Hart” (in 1660 en evenals de vorige te Haarlem). In de laatste perceelsaanduiding treft de woordspeling, welke op een garenhandel duiden en ’t Vliegend hart (= hert) dat een familienaam is geworden. Dergelijke uithangtekens en daaraan ontleende huisaanduidingen vindt men in alle Nederlandse steden en in het buitenland. De uithangborden gaven aldus mede het aanzijn aan tal van familie- en geslachtsnamen.

Het uithangbord werd door voorstelling en vergezellende tekst eveneens een reclame-object en blikvanger. Er ontstonden keuren tegen te ver over de straat uitsteken. In straten waar winkels, neringen en ambachten huis aan huis voorkwamen, vond men ook huis aan huis de uithangtekens en -borden. In de Warmoesstraat te Amsterdam werden er in de 17de eeuw 230 tegelijk aangetroffen, evenveel als de straat huizen telde.

Het uithangteken van tegenwoordig heeft uiteraard weer een zakelijk karakter. Gemoderniseerd verschijnt het als lichtbak of met zaak- of firmanaam in neonletters. Maar ook vinden we weer smaakvol uitgevoerde uithangtekens en -borden, dikwijls in schildvorm en met smeedijzeren arm. In combinatie met een treffende en bekende firma- of zaaknaam heeft het uithangteken ook nu nog een functie. Mits het goed is uitgevoerd en op juiste wijze aangebracht, draagt het bij tot verlevendiging van de straat en doet het dienst als blikvanger en herinneringsteken.

H. W. ALINGS

Lit.: Jacob Larwood en John Camden Hotten, The History of Signboards, from the Earliest Times to the Present Day (London 1866); J. van Lennep en J. ter Gouw, De uithangtekens, in verb. m. geschiedenis en volksleven beschouwd, 2 dln (Amsterdam 1868); Idem, Het boek der opschriften. Een bijdrage tot de gesch. v. h. Ned. volksleven (Amsterdam 1869); Fr. de Potter, Het boek der vermaarde uithangborden (Antwerpen 1894); A. Rutgeerts, Vlaamse uithangborden en gevelstenen (Brussel 1943); H. W. Alings, Uithangtekens en gevelstenen (Uitg. Gem. Heemkennis Commissie, Amsterdam); Idem, Amsterdamse gevelstenen, in Heemschutserie (Amsterdam 1943).

< >