Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 23-01-2023

Ugo FOSCOLO

betekenis & definitie

Italiaans dichter (Zante, Ionische eilanden, 6 Febr. 1778- Turnham Green, bij Londen, 10 Oct. 1827), half Venetiaan, half Griek (door zijn moeder), leidde tussen wapenfeiten en talloze liefdesavonturen door een onafhankelijk leven. Zijn heftige vrijheidszin, die hem de val der Venetiaanse oligarchie reeds had doen bejubelen in een ode aan Bonaparte liberatore — waarop de ontnuchtering van de vrede van Campo Formio (1797) volgde, die hem zijn prozawerk de Ortis (zie hierna) in de pen gaf — dreef hem er toe als officier dienst te nemen in de Franse legers en die van het Koninkrijk Italië.

Slechts kort (1809) onderbrak hij deze roerige carrière voor het bekleden van een professoraat in welsprekendheid te Pavia; echter nauw was de Oostenrijkse heerschappij in zijn vaderland hersteld (1815) of hij ging, ongeneigd het hoofd in ruil voor een lonend ambt te buigen, in vrijwillige ballingschap, eerst naar Zwitserland en toen naar Engeland, waar hij, door zijn ordeloos leven onder schulden bedolven en bovendien ziekelijk, trieste laatste jaren beleefde, zich moeizaam onderhoudend met de opbrengst van zijn pen en het geven van Italiaanse lessen.Foscolo geldt in zijn vaderland terecht als een van de grote klassieke auteurs. Griekse gloed en klaarte zijn in zijn werk. De klassieke zinnelijke schoonheid van zijn gedichten wordt echter door een moderne vleug dwepende zwaarmoedigheid doorwaaid. Voor zijn prikkelbare, hartstochtelijke, in feite wilszwakke natuur was de gesloten, kalmerende vorm van de antieken een troost en een steun, geen uiterlijk sieraad. Zijn Ultime lettere di Jacopo Ortis (1798, defin. ed. 1802), hierboven genoemd, is onder de indruk van Goethe’s Werther geschreven.

De Italiaanse Werther echter, deze Ortis, wordt niet alleen door ongelukkige liefde en algemene „Weltschmerz” tot zelfmoord gedreven: er komt nog bij het falen van zijn politieke plannen, de bedrogenheid van zijn vaderlandsliefde en van zijn tomeloze vrijheidsdrang. Om een zo gecompliceerde en overmatig gemotiveerde ineenstorting uit te beelden, ware een fijner en zakelijker ontledingskunst nodig geweest dan Foscolo bezat. Hij behielp zich met weids pathos en heeft daarmee althans op zijn tijdgenoten sterk ingewerkt (vgl. Lamartine’s Graziella).

Meestal schuwde de dichter geduldige, taaie arbeid. Tot welk een opperste perfectie hij het echter wist te brengen, als hij tijd en moeite nam een kunstwerk in al zijn delen zorgvuldig te laten rijpen, bewijst, naast zijn twee heerlijke oden A Luigia Pallavicini caduta da cavallo en vooral All’amica risanata, zijn meesterwerk, het lyrisch leerdicht („Carme”) I Sepolcri (de Graven, 1806-’07, verschenen 1807), naar Carducci’s woord „het enige lyrische gedicht in de diepe Pindarische zin des woords, dat Italië bezit”. Ingegeven door verontwaardiging over een decreet uit die tijd, krachtens hetwelk de doden van alle rang en stand eenzelfde soort anoniem graf moesten hebben, roept dit gedicht „de Graven” de grote vaderlandse doden als het ware uit hun ruststeden op, gelijk vele eeuwen voorheen in de meesterwerken van de Griekse poëzie gebeurde, om opnieuw de veldslagen van hun land mee te strijden en bovenal om de kleinmoedige nazaten te bezielen. De lofprijzing op Florence, dat in de kerk S. Croce de tomben van vele grote Italianen bergt, in dit gedicht behoort tot de beroemdste passages van de Italiaanse poëzie. Anders dan de Sepolcri, bleef een identiek later werk, Inni alle Grazie — van gemengd didactisch-episch-lyrisch karakter en aan Ant. Canova* opgedragen — onvoltooid. De drie tragedies van Foscolo, Tieste, Ajace en Ricciarda, naar het klassieke systeem van Alfieri geschreven, dienen overwegend politieke tendenzen. Zijn vertaling van Sterne’s Sentimental Journey (1813) droeg er toe bij, de Italianen zin te doen krijgen voor het Engelse „sentimentalism”. Interessant is in hoge mate ook zijn Epistolario (verzameling brieven). In zijn Londense periode, waarin hij aan de „Edinburgh and Quarterly Review” bijdroeg, schreef hij daarin uitnemende tekstcommentaren (in het Italiaans) over Dante en Boccacio en (in het Engels) essays over Petrarca; zij behoren tot de belangrijkste en baanbrekende op hun gebied.

In 1871 zijn de resten van de grote dichter uit Engeland naar Florence overgebracht en op hun beurt bijgezet in de S. Croce-kerk, het pantheon van Italië’s groten. Een eer, die de dichter van de Sepolcri ten volle toekwam.

MR H. VAN DEN BERGH

Bibl.: Van Foscolo’s werken, het eerst volledig uitgeg. Firenze 1854-’62, verschijnt sedert 1933 een ,,Edizione nazionale” (tot 1948 9 dln). Bloemlezingen uit zijn poëzie en proza d. S. Ferrari (Firenze 1891), E. Marinoni (Milano 1913), E. Donadoni (Napoli 1918), A. Momigliano (Messina 1929), M. Sterzi (Napoli 1930), M. Ster pa (Firenze 1933), E. Carrara (Milano 1934); uit zijn poëzie ook d. G. Zonta (Torento 1925), E. Bellorini (Torino 1926), F. Biondolillo (Milano 1927), E. Allodoli (Firenze 1927) e.a. Een gedetailleerde bibliografie (Bibliogr. foscoliana) d. A. Ottolini (Venezia 1928).

Lit.: Leven (resp. met werken) van U. F. door G. Chiarini (Firenze 21927); E. Donadoni (Palermo 21927, over de denker, criticus en dichter); G. Antona-Traversi en A. Ottolini (4 dln, Milano 1927-’28); M. Fubini (Firenze 21931) J G. Gitanna (Bari 21932, over F.’s poëzie); M. Saponaro, Vita amorosa ed eroica di U. F. (Milano 1938); A. Viviani (Milano 1938); Fr. Flora (Milano 1940). Over de Sepolcri: uitstekende inl. en comm. d. F. Trevisan (Milano 41898). Over de Grazie: M. Sterpa (Catania 1930). Over F. in Engeland: F. Viglione, U. F. in Inghilterra (Catania 1910). Over F.’s critisch werk: V. Cian, U. F. erudito, in: Giom. stor. XLIX, 1907, en M. Fubini, in inl. en not. bij F.’s Saggi letterari (Torino 1926). Zie ook A. Graf, F., Manzoni, Leopardi (21924-’25) en Arm. Caraccio, U. F., l’Homme et le Poète (Paris 1934).

< >