ontleent haar naam aan de tuberkels (tubercula), ongeveer speldeknop-grote knobbeltjes, die bij deze ziekte in het lichaam ontstaan; tuberculose betekent dus knobbeltjesziekte. De naam tering (phthisis), die vooral vroeger gebruikt werd, is slechts op de laatste stadia der ziekte toepasselijk.
De tuberculose is een eeuwenoude ziekte, die reeds duizenden jaren vóór het begin onzer jaartelling is voorgekomen en meestal als erfelijk werd beschouwd. Eerst in 1865 bewees de Franse officier van gezondheid Villemin, dat men de ziekte door overenting van dier op dier kan overbrengen. In 1882 werd door Robert Koch de tuberkelbacterie als verwekker der ziekte aangetoond, waardoor de tuberculose onweerlegbaar als infectieziekte werd gekenmerkt. De tuberculose is dus niet erfelijk, maar wordt door besmetting verkregen. De besmetting kan reeds vóór de geboorte plaats vinden (wanneer de moeder zelf tuberculeus is), maar deze aangeboren tuberculose is een hoge uitzondering. Het merendeel der besmettingen vindt later in het leven plaats.De tuberculose komt behalve bij de mens ook bij dieren voor (z tuberculose bij dieren). Een belangrijk deel der tuberculose bij de mens berust op een besmetting met bovine tuberkelbacteriën, welke besmetting hoofdzakelijk wordt veroorzaakt door het gebruik van van tuberculeus vee afkomstige, rauwe (ongepasteuriseerde of ongekookte) melk of daaruit bereide zuivelproducten (karnemelk, boter). Op het platteland komen dergelijke besmettingen (mede door het directe contact met tuberculeuze runderen) vaker voor dan in de stad. Maar bij grotestadskinderen beneden 15 jaar werd vóór 1940 toch in 10 pct der gevallen van longtuberculose een bovine besmetting geconstateerd. Na 1945 echter komen, dank zij de invoering in 1940 van de verplichte pasteurisatie van de melk, deze besmettingen in de steden practisch niet meer voor. Bovendien is 23 Juni 1952 (Stbl. 352) een wet tot bestrijding van tuberculose onder het rundvee afgekondigd, waardoor men met gelden uit de Marshall-hulp verwacht in 5 jaar de rundveetuberculose in Nederland geheel te hebben uitgeroeid. Reeds in 1951 was 62,5 pct der veebedrijven in Nederland vrij van tuberculose, in enkele provincies echter veel meer (Friesland 97,7 pct). Ook honden en katten kunnen aan tuberculose lijden en besmetting van de mens veroorzaken.
De verspreiding der ziekte bij de mens heeft echter overwegend plaats door de aan tuberculose lijdende mens. Niet elke tuberculoselijder levert besmettingsgevaar op, maar wel zij, die aan zgn. open tuberculose lijden, d.i. tuberculose, waarbij op een of andere wijze tuberkelbacteriën buiten het lichaam komen, zoals door microscopisch of bacteriologisch onderzoek der afscheidingsproducten kan worden aangetoond. Onder de lijders aan open tuberculose rekent men ook de patiënten, die uit fistelende wonden of met de urine tuberkelbacteriën afscheiden, maar zij leveren weinig gevaar voor verspreiding der ziekte op. Hoofdzakelijk gaat de besmetting uit van de patiënten met open long- en keeltuberculose, die met hun sputum millioenen tuberkelbacteriën kunnen opgeven. Dit sputum kan, wanneer het uitdroogt, verpoeiert en daarna opgedwarreld wordt, de besmetting op anderen overbrengen. Het moet daarom in sputumflacons enz. opgevangen worden en vervolgens onschadelijk gemaakt. De lijders aan open long- en keeltuberculose leveren echter ook nog op andere wijze besmettingsgevaar op. Bij het spreken, maar vooral bij het hoesten en niezen met onbedekte mond stoot iedereen een groot aantal fijne vochtdruppeltjes voor zich uit. Bij lijders aan open longtuberculose bevatten deze druppeltjes vaak tuberkelbacteriën en deze zeer kleine vochtdeeltjes kunnen lang blijven zweven en aldus door gezonden gemakkelijk ingeademd worden; ook hechten zij zich gemakkelijk aan pluizige voorwerpen, waarop zij indrogen, zodat de tuberkelbacteriën later als stof opgewaaid kunnen worden. Voor het beoordelen van de al- of niet besmettelijkheid van een patiënt is het bacteriologisch onderzoek van het sputum dus zeer belangrijk. Indien hij geen sputum opgeeft, kan men door ’s morgens vroeg de nuchtere maaginhoud of wel het spoelsel van de luchtpijp te onderzoeken de uitscheiding van tuberkelbacteriën toch aantonen.
De besmetting vindt voor het merendeel in de luchtwegen en vooral in de longen plaats. Indien de tuberkelbacteriën met het voedsel in het lichaam komen, kunnen zij de wand van het darmkanaal binnendringen. In beide gevallen ontstaat er dan plaatselijk een tuberculeuze haard, die meestal een goedaardig verloop heeft en in de longen spoedig kan verkalken. Secundair aan deze haard worden ook de nabijgelegen lymphklieren aangetast en hier wordt de ontsteking minder gemakkelijk overwonnen. Van deze klieren uit worden de tuberkelbacteriën reeds spoedig na de besmetting en herhaaldelijk met de lymphstroom in de bloedbaan getransporteerd en aldus kunnen zij zich op plaatsen nestelen, die niet voor directe besmetting van buiten toegankelijk zijn. Zij kunnen zich daar jarenlang ophouden en in leven blijven en eerst véél later tot ziekteverschijnselen aanleiding geven. Op deze wijze ontstaan de tuberculeuze afwijkingen in beenderen en gewrichten, nieren, hersenvliezen enz. Ook het merendeel der gevallen van huidtuberculose (o.a. lupus) ontstaat op deze wijze en niet door directe besmetting van de huid, welke zeldzaam is. Komt een groot aantal tuberkelbacteriën tegelijk in de bloedbaan, dan kunnen zij alle, ook de meest vitale organen tegelijk aantasten en ontstaat de miliaire tuberculose, die een zeer ernstige ziekte is, waarbij echter door behandeling met streptomycine enz. in de laatste jaren genezing mogelijk is.
In de verschillende organen ontstaan, als reactie van het weefsel op het binnendringen der tuberkelbacteriën, kleine knobbeltjes, de tuberkels, waaraan, zoals boven gezegd, de ziekte haar naam ontleent. Zij worden gevormd door weefselcellen en door de witte bloedlichaampjes, die uit de nabijgelegen bloedvaten zijn getreden en die trachten de tuberkelbacteriën te overmeesteren en te omsingelen. Zeer vaak gelukt het aan deze cellen de tuberkelbacteriën voorlopig onschadelijk te maken. Geschiedt dit niet, dan ontstaat binnen in de tuberkel een hevige strijd, waarbij zowel vele tuberkelbacteriën als vele cellen te gronde gaan. In het centrum van de tuberkel ontstaat dan een kaasachtige, dode massa, de tuberculeuze etter. Deze kaashaard kan door nieuw aangekomen cellen ten slotte weer overwonnen en omkapseld worden: vaak echter breekt de etter door en het proces breidt zich in de omgeving uit. In de longen geschiedt die doorbraak in de luchtwegen en ontstaat in de long een caveme. Bij andere localisaties kunnen zich abscessen (zgn. koude abscessen) vormen, die zich dikwijls over enige afstand verplaatsen (verzakkingsabscessen). Dergelijke processen kunnen zich in verschillende delen van het lichaam afspelen, daar vrijwel alle organen voor de tuberculeuze besmetting gevoelig zijn. De meest voorkomende en, zowel wegens de ernst dezer ziekte als wegens verspreiding van besmettingsgevaar, belangrijkste localisatie is die in de longen (z longen, longziekten). In de laatste stadia van dit proces worden meestal ook de keel en darm aangedaan. Andere belangrijke vormen, die men dikwijls samenvat onder de naam extrapulmonale of chirurgische tuberculose, zijn de tuberculose van beenderen en gewrichten (ruggewervel, heup, knie, voet, hand enz.), die wel in mindere mate dodelijk zijn, maar door hun moeilijke geneesbaarheid vaak een jarenlange invaliditeit meebrengen en dikwijls slechts met ernstige misvorming genezen. De ongunstigste vooruitzichten bood tot 1945 de tuberculeuze hersenvliesontsteking, die overwegend bij kinderen voorkomt en dan meestal wijst op een enkele maanden voorafgegane tuberculeuze besmetting van menselijke of dierlijke oorsprong. De genezingskans is echter door de nieuwe geneesmiddelen, zoals streptomycine, aanmerkelijk verbeterd.
De gevoeligheid voor een eerste besmetting met tuberkelbacteriën, de zgn. primo-infectie, is niet bij iedereen en onder alle omstandigheden even groot. In het algemeen heeft de mens van nature een vrij groot weerstandsvermogen tegen de tuberkelbacteriën, zodat het merendeel der besmettingen onbemerkt plaats vindt, slechts tot een klein tuberculeus haardje aanleiding geeft, doch geen ziekte tot gevolg heeft. Men heeft de tuberculose daarom wel de meest geneeslijke ziekte genoemd.
De leeftijd, waarop de besmetting plaats vindt, is van grote betekenis voor de gevolgen. Bij kleine kinderen, vooral in het eerste levensjaar, is het weerstandsvermogen buitengewoon klein en een besmetting leidt bijna steeds tot een ernstige vorm van tuberculose. Ook in de puberteitsjaren is de gevoeligheid groot, terwijl kinderen op de schoolleeftijd en volwassenen meer weerstand vermogen te bieden. Slechts enkelen bemerken ongeveer een week of zes na de besmetting enige ziekteverschijnselen, die meestal van korte duur en geenszins specifiek zijn, zoals lichte koorts en wat vermoeidheid, wat de diagnose moeilijk maakt. Soms wordt deze vergemakkelijkt, doordat gelijktijdig een huidaandoening, erythema nodosum, ontstaat, welke wel niet specifiek is voor tuberculose, maar toch een sterke aanwijzing in die richting geeft. Indien besmetting langs de luchtwegen heeft plaats gevonden, ook bij afwezigheid van klachten, is bij Röntgen-onderzoek soms toch een kleine afwijking in de longen te vinden en vnl. de vergroting van de nabijgelegen hilusklieren kan bij zulk een primo-infectie duidelijk zijn. Zeer vaak ontwikkelt zich na een eerste besmetting enkele maanden later een pleuritis (ontsteking van het borstvlies). Elke pleuritis, die niet als gevolg van een andere ziekte kan worden beschouwd, maakt daarom een onderzoek der longen noodzakelijk.
Ook al is de meestal zeer kleine primaire haard niet aan te tonen, toch is er in het lichaam iets blijvend veranderd. Het is nl. gevoelig geworden voor tuberculine; er is een allergie daarvoor ontstaan. Voor de diagnostiek van de primo-infectie is het tuberculine-onderzoek daarom van groot belang. Indien een vroegere reactie negatief was verlopen en de latere positief, weet men zeker, dat een dergelijke tuberculeuze besmetting heeft plaats gevonden. Deze allergie blijft vrijwel het gehele verdere leven bestaan.
Wanneer men bij kinderen en jeugdige volwassenen een tuberculinereactie verricht en de uitkomsten naar de leeftijd rangschikt, ziet men het percentage positief reagerende, allergische personen met elk jaar stijgen. Naarmate men meer personen in zijn leven ontmoet, waaronder ook tuberculoselijders kunnen zijn. stijgt de kans om besmet te worden. Dank zij de maatregelen ter bestrijding der tuberculose is die besmettingskans in de loop van tientallen jaren aanzienlijk verminderd. Reageerden in het begin van deze eeuw bijna alle kinderen bij het verlaten van de Lagere School positief en hadden zij toen dus reeds een besmetting ondergaan, thans vindt men bij deze slechts een tiende van hen allergisch en de hoogste percentages worden eerst omstreeks het 45ste levensjaar gevonden. Dit is wel een groot succes, maar brengt ook enig nadeel mee. Immers, het lichaam heeft na een primo-infectie behalve een gevoeligheid voor tuberculine ook een iets verhoogde weerstand tegen een volgende besmetting verkregen. En de jonge mannen en vrouwen van deze tijd, die na de schoolleeftijd met velen in de maatschappij in aanraking komen, missen die verhoogde weerstand, die hun ouders vroeger wel hadden. Vooral voor degenen, die door hun beroep of opleiding met tuberculoselijders contact moeten hebben, zoals verpleegsters en medische studenten, die tegenwoordig slechts voor 20-30 pct allergisch zijn, is dit een nadeel, dat men door vaccinatie met B.C.G. volgens Calmette en Guérin tracht te ondervangen. Deze vaccinatie heeft daardoor een grote betekenis bij de bestrijding der tuberculose verkregen.
Zoals gezegd, kan het lichaam in het merendeel der gevallen de primaire haard meester worden, omkapselen en ten slotte tot verkalking brengen. Evenwel behoeft dit niet te betekenen, dat ook alle tuberkelbacteriën in zo’n haard dood zijn. Jarenlang kunnen zij daarin blijven sluimeren en wanneer de verweerkrachten van het lichaam door de een of andere omstandigheid verzwakken, kunnen zij zich in het lichaam verspreiden en de tuberculose doen opvlammen. Men noemt dit een endogene reïnfectie. De beide wereldoorlogen met hun ellende en voedselgebrek hebben een dergelijk opvlammen van een oude rustige tuberculeuze haard herhaaldelijk veroorzaakt. De sterfte aan tuberculose is in beide oorlogen in Nederland zéér sterk gestegen. Naast ondervoeding hebben verschillende sociale omstandigheden invloed op de weerstand tegen tuberculose. In het bijzonder kan dit ook van psychische momenten gezegd worden. Verdriet, tegenslag in zaken, teleurstelling in de liefde kunnen er toe bijdragen sluimerende haarden tot opvlamming te brengen, al is het niet mogelijk te verklaren hoe dit geschiedt.
In tegenstelling met deze herbesmetting van binnen uit, kan ook een tweede besmetting van buiten af, een exogene herbesmetting plaats vinden, indien de verweerkrachten onvoldoende zijn om een hevige besmetting meester te worden.
Het hebben van een positieve tuberculine-reactie vrijwaart iemand daarom dus nog niet altijd, en vooral niet in ongunstige omstandigheden, voor een hernieuwde besmetting, die tot een actieve tuberculose kan leiden, welke meestal in de longen gelocaliseerd is. Men heeft dit ontdekt toen men, om de besmettingsbron van een bepaalde patiënt op te sporen, grote groepen gezond schijnende personen uit zijn omgeving aan een Röntgenonderzoek ging onderwerpen. Af en toe stuitte men dan op iemand, die zich volkomen gezond voelde, nochtans een afwijking op de Röntgenfoto had en zelfs soms positief sputum bleek op te geven, waarin tuberkelbacteriën voorkwamen. Hieruit volgt, dat als men de longtuberculose werkelijk vroegtijdig wil ontdekken, wat voor de patiënt zelf, maar ook voor de bestrijding der ziekte, van eminent belang is, het niet juist is te wachten tot iemand klachten heeft, maar dat men gezonde personen periodiek röntgenologisch moet onderzoeken. Daar het technisch en financieel niet mogelijk is van grote groepen personen Röntgenfoto’s op normale grootte te maken, is men overgegaan tot de Röntgendoorlichting. In de jaren 1935—’45 heeft men aldus grote aantallen personeel van fabrieken en bedrijven aan een onderzoek onderworpen, waarbij steeds een aantal gevallen van onbekende longtuberculose ontdekt werd, dat wisselde van enkele per 1000 tot enkele per 100 onderzochten. Sinds 1945 is het onderzoek nu ook van de gehele bevolking mogelijk geworden, doordat apparaten geconstrueerd zijn, waarmede het mogelijk is het doorlichtingsbeeld verkleind te fotograferen. Op een lange filmstrook kan men aldus honderden personen achter elkaar röntgenologisch onderzoeken. Deze kleine foto’s worden vergroot beoordeeld. Een groot aantal gemeenten in Nederland heeft reeds dit bevolkingsonderzoek ondergaan. Er is geen verplichting daartoe voor de bevolking, maar 80-90 pct heeft er aan meegedaan. Het onderzoek van grote aantallen personen is geregeld bij de Wet Bevolkingsonderzoek op tuberculose, van 13 Juli 1951, Stbl. nr 288.
De behandeling van alle vormen van tuberculose berust op het principe, de verweerkracht van het lichaam zo hoog mogelijk op te voeren en daartoe alle omstandigheden weg te nemen, die dat weerstandsvermogen zouden kunnen schaden. Het eerste daartoe nodige is het zieke orgaan zoveel mogelijk rust te geven. Bij de longtuberculose is in de eerste plaats rust voor het gehele lichaam, maar ook geestelijke rust nodig. Om deze aan de patiënten te verschaffen, zijn sinds het begin der 20ste eeuw een groot aantal sanatoria opgericht, die tot volledige behandelingsinrichtingen der longtuberculose zijn uitgegroeid. Daarnaast bestaan ook sanatoria voor de been- en gewrichtstuberculose. In Nederland waren op 1 Jan. 1952 in alle sanatoria tezamen 9218 bedden beschikbaar.
Met deze zgn. conservatieve therapie kunnen bij de longtuberculose uitstekende resultaten worden bereikt, mits deze rustkuur systematisch en streng wordt doorgevoerd. Vroeger meende men. dat een kuur in het hooggebergte voor de genezing onontbeerlijk was, maar reeds lang weet men, dat ook in lager gelegen landen volkomen genezing bereikt kan worden, indien met de rustkuur maar voldoende ernst wordt betracht. Hieraan wordt in de Nederlandse sanatoria meer aandacht besteed dan elders.
De behandeling der tuberculose is na 1945 met sprongen vooruitgegaan, doordat na elkaar vier specifieke geneesmiddelen gevonden zijn: het streptomycine, het para-amino-salicylzuur (PAS), het thiosemicarbazon (conteben of tubercazon) en het isonicotinezuurhydrazide (I.N.H.) dat onder vele verschillende namen in de handel is. Al deze middelen hebben een uitgesproken werking op tuberculeuze processen in verschillende organen, maar zij zijn nog geen van vieren zo werkzaam, dat men van het geneesmiddel tegen tuberculose kan spreken.
Het grootste nadeel is, dat de tuberkelbacteriën spoedig voor hun werking ongevoelig, zgn. resistent worden. Dit bemoeilijkt niet alleen de verdere behandeling van de patiënt, maar het grote gevaar bestaat daarin, dat personen, die met dergelijke resistente tuberkelbacteriën besmet worden, ook van de gunstige werking dezer middelen verstoken blijven. Toch zijn deze middelen een zéér grote aanwinst, die de genezingskansen voor de tuberculoselijder aanzienlijk hebben verbeterd. Vooral ook omdat zij operaties hebben mogelijk gemaakt, zoals het wegnemen van de zieke longkwab en zelfs van de gehele long, welke vroeger vanwege het gevaar van uitzaaiingen ná de operatie onmogelijk waren (z longen, longziekten). Ook zijn daar de de andere, dikwijls eveneens ingrijpende operaties beschreven, die men met de verzamelnaam collapstherapie kan aanduiden en waarmede men beoogt de zieke long door samenvallen (collaps) ook plaatselijk meer rust te geven en tot genezing te brengen.
Bij de extra-pulmonale vormen, zoals bij de been- en gewrichtstuberculose, is het eveneens de rust, die de genezing moet bevorderen. Men doet dit met gips- en rekverbanden, die ook een algemeen lichamelijke rust meebrengen. Bij deze vormen, die men ook wel met de naam chirurgische tuberculose pleegt aan te duiden, is chirurgisch ingrijpen in de tegenwoordige tijd veel en veel zeldzamer geworden. Van grote betekenis hierbij is vaak de zonbehandeling, die in het hooggebergte gemakkelijker is toe te passen dan in het Nederlandse klimaat. Het blijft nog onverklaarbaar waarom zonbehandeling bij deze vormen vaak zo gunstig werkt en bij de longtuberculose geheel uit den boze is.
De genezing van welke vorm van tuberculose ook kost steeds veel tijd en ook veel geld. Het bijeenbrengen van de verpleegkosten voor sanatoria is altijd een zeer moeilijke kwestie geweest, maar heeft verlichting gevonden sinds de oprichting van een verzekering, de Nederlandse Sanatorium Verzekering. Sinds het overgrote deel van de bevolking bij ziekenfondsen is aangesloten en deze in de sanatoriumkosten meebetalen, is meer dan 70 pct automatisch verzekerd bij deze N.S.V. Ook vrijwillig kan men zich hierbij tegen zeer lage tarieven aansluiten, maar helaas wordt hiervan nog te weinig door kleine zelfstandigen gebruik gemaakt.
De lange verpleegtijd, het jarenlang in een inrichting zijn, levert voor velen bij hun ontslag moeilijkheden op, doordat zij aan het normale leven in de maatschappij ontwend zijn. De lange rustperiode met aanvankelijk verbod en later dikwijls onvoldoende prikkel tot enig nuttig werk maakt velen weinig geschikt zich weer aan het tempo van een normaal bedrijf aan te passen. Door in de rustperiode enige bezigheidstherapie en later arbeidstherapie te verschaffen, tracht men in de sanatoria hieraan tegemoet te komen, maar voldoende medewerking van de patiënt is hierbij een zeer voorname factor.
Maar ondanks dit alles blijft de overgang bij ontslag groot en menig patiënt heeft moeite weer aan de slag te komen. De maatregelen om hem hierbij te helpen, samengevat in het woord nazorg, vormen de taak der verder op te noemen organen der tuberculosebestrijding. Het is de taak van het consultatiebureau in samenwerking met de afd. Bijzondere bemiddeling van de Gewestelijke Arbeidsbureau’s en met de bedrijfsartsen de patiënt aan werk te helpen, waartoe hij lichamelijk en geestelijk in staat is. In perioden van goede conjunctuur gelukt het aldus 95 pct der ontslagen patiënten binnen 1 jaar aan het werk te krijgen, het merendeel binnen 3 maanden.
De tuberculose heeft als volksziekte grote betekenis. De tuberculose-sterfte neemt wel is waar van jaar tot jaar af, maar is toch nog zeer belangrijk. In 1952 was het sterftecijfer 12,3 per 100 000 inwoners of ruim 2 pct van alle overledenen. In vergelijking met het begin van de 20ste eeuw is dit wel is waar een belangrijke verbetering (in 1901 was het sterftecijfer ruim 19O per IOO 000 inwoners of ruim 11 pct van alle Overledenen), maar het betekent toch, dat in 1952 nog 1276 personen aan tuberculose overleden, o. w. 990 aan longtuberculose.
De tuberculose-sterfte onder de mannen is steeds iets hoger dan onder de vrouwen; bij de eerste is die in de oudere leeftijdsgroepen, bij de tweede op jeugdige leeftijd het belangrijkste.
Wanneer men tegenover dit betrekkelijk gunstige sterftecijfer het aantal lijders aan tuberculose stelt, blijkt de tuberculose nog steeds staatsvijand nummer één te zijn. Immers in 1951 werden nog 15 000 nieuwe gevallen van tuberculose ontdekt in Nederland, d.i. 150 per 100 000 inwoners, waarvan het grootste deel besmettingsgevaar voor anderen kon opleveren.
De tuberculose heeft dus een zeer grote maatschappelijke betekenis, mede doordat zij bij voorkeur optreedt op de productieve leeftijd van 15-35 jaar en meestal een jarenlang ziekbed meebrengt.
Omgekeerd hebben de maatschappelijke omstandigheden een grote invloed op de tuberculose. Voor een belangrijk gedeelte is de verlaging der tuberculose-sterfte het gevolg van de verbetering der sociale omstandigheden, die in de loop der jaren is tot stand gekomen. Verbetering in de arbeidsomstandigheden (verkorting van de arbeidsduur, betere hygiëne en reinheid der werkplaatsen), betere voeding en voedselbereiding, betere woningen en geringere dichtheid der bewoning, dit alles heeft voor de tuberculose grote betekenis gehad. Vooral de voeding heeft op het weerstandsvermogen tegen de tuberculose zeer grote invloed, zoals in de laatste jaren van beide Wereldoorlogen wel is gebleken. De voedselschaarste, maar vooral het vetgebrek wordt algemeen als de oorzaak beschouwd van de enorme stijging van het tuberculose-sterftecijfer, die men toen in Nederland heeft gezien. In vergelijking met andere landen mag het sterftecijfer aan tuberculose in Nederland laag genoemd worden, evenals in Denemarken.
De bestrijding der tuberculose als volksziekte stamt uit het begin der 20ste eeuw. De eerste verenigingen, die zich deze bestrijding plaatselijk ten doel stelden, werden in 1903 en 1904 opgericht. In 1952 waren er ongeveer 1200 dergelijke plaatselijk werkzame verenigingen (specifieke of Groene-, Witte-, Wit-Gele en Oranje-Groene Kruisverenigingen). Het overkoepelend orgaan van al deze op het gebied der tuberculosebestrijding werkzame verenigingen is de Ned. Centrale Ver. tot bestrijding der Tuberculose (zie hieronder). Sinds 1922 zijn groepen van deze verenigingen samengevoegd tot districten, waarvan het consultatiebureau onder leiding van een longarts het middelpunt vormt. De districtsconsultatiebureau’s worden door de Provinciale Verenigingen of Commissies tot bestrijding der Tuberculose beheerd; slechts in Amsterdam, Rotterdam en ’s-Gravenhage doen dit de plaatselijke verenigingen. Deze districtsconsultatiebureau’s zijn over het gehele land verspreid, zodat ieder gelegenheid heeft zich in de nabijheid van zijn woonplaats kosteloos op tuberculose te laten onderzoeken (zie Jaarboekje der Ned. Centrale Ver. tot bestrijding der Tbc.).
De taak van al deze organisaties is, de tuberculose als infectieziekte en als maatschappelijke ziekte te bestrijden door het verminderen van het besmettingsgevaar en door het verbeteren van die maatschappelijke toestanden, die bij dit doel van betekenis zijn. En zulks in het bijzonder in het tuberculeuze gezin, dat daartoe geregeld bezocht wordt door speciaal voor dat doel opgeleide en gediplomeerde huisbezoeksters en verpleegsters, die in dienst staan van de plaatselijk werkende verenigingen.
Het streven van het consultatiebureau is de tuberculoselijders in een vroeg stadium te ontdekken door het onderzoek van de daartoe toegezonden personen, het opsporen van tuberculoselijders onder degenen, die met de patiënt in aanraking zijn geweest, maar ook onder groepen van niet speciaal bedreigde, zich gezond gevoelende personen of van de gehele bevolking, zoals boven is beschreven; voorts de besmettelijke patiënten, de infectiebronnen, te isoleren en door prophylactische maatregelen het gevaar, dat zij voor anderen opleveren, zoveel mogelijk te beperken. Het is de taak van het consultatiebureau voor de patiënten de mogelijkheid te scheppen een deskundige behandeling te ondergaan. Het houdt de patiënten ook na hun kuur en na hun genezing evenals de gezinsleden langdurig onder toezicht. Zijn taak op maatschappelijk gebied is zeer uitgebreid en betreft speciaal de reeds beschreven nazorg voor de uit sanatoria ontslagen patiënten. Daarnaast wordt de reeds genoemde methode van Calmette en Guérin toegepast om nog niet besmette personen door middel van levende doch verzwakte tuberkelbacteriën tegen de tuberculose te vaccineren (B.C.G.). Dit particulier initiatief wordt gesteund en onder bepaalde voorwaarden gesubsidieerd door de Staat (veelal ook door de Provincie en de Gemeente) en het staat onder controle van het Geneeskundig Staatstoezicht op de Volksgezondheid. In tegenstelling met vele andere landen bestaat in Nederland nog geen wet op de bestrijding der tuberculose; o.a. ontbreekt een verplichte aangifte der ziekte. Slechts is in 1934 een wet tot stand gekomen „tot bescherming van leerlingen tegen de gevaren van besmetting door personeel van inrichtingen van onderwijs”, op grond van welke wet het onderwijzend personeel op tuberculose moet worden gekeurd. Deze wet is in 1953 herzien. Op de wet regelende het Bevolkingsonderzoek is reeds gewezen. Sinds 1 Sept. 1949 is de tuberculose voor verpleegsters en ander personeel werkzaam in ziekeninrichtingen als beroepsziekte erkend in de zin der Ongevallenwet 1921.
DR M. R. HEYNSIUS VAN DEN BERG
Lit.: Jaarboekje der Ned. Centrale Ver. t. bestr. der Tuberculose; Leerb. d. Tuberculosebestr. der Ned. Centrale Ver. t. bestr. der Tub. 1951; Verslag v. d. Staatscie ingest. bij K.B. 3 Juli 1918, No 25 (versch. in 1922); H. Vos, Longtuberculose bij de volwassene (1947); M. Straub, Grondslagen der ziektekunde van tuberculose (1950); M. R. Heynsius van den Berg, De ontwikkeling v. h. consultatiebureau. Versl. Tbc.-Studiecommissie No 25 (1949) j J B. Mc Dougall, Tuberculosis, a Global Study inSocial Pathology (1949); B. R. Clarke, Causes and Prevention of Tuberculosis (1952).
Tuberculose bij dieren
is uit velerlei oogpunt zeer belangrijk. De tuberculose, veroorzaakt door de humane tuberkelbacil, is economisch van weinig betekenis; indien rundvee besmet wordt door een aan open tuberculose lijdende veeverzorger, krijgen de runderen geen ziekelijke afwijkingen; wel gaan deze runderen positief op de tuberculinatie reageren doch deze positieve reacties verdwijnen na verwijdering van de besmettingsbron. Sommige diersoorten (aap, hond, kat, papegaai) kunnen tuberculose van de mens krijgen en dan andere mensen besmetten. Bij het rund (en andere diersoorten) wordt de tuberculose veroorzaakt door de bovine tuberkelbacil.
De rundertuberculose is zeer belangrijk en geeft jaarlijks grote verliezen; de ziekte wordt thans in Nederland georganiseerd bestreden en men hoopt over enige jaren een t.b.c.-vrije rundveestapel te hebben gekregen. Het bestrijdingssysteem berust op het opruimen van alle besmette dieren. Evenals bij de mens is bij het rund de long het meest aangetast en verloopt de long-t.b.c. meestal als open t.b.c. (de bacillen worden uitgehoest) zodat andere runderen en ook de mens zich door inademing kunnen besmetten. Een eveneens zeer belangrijke vorm van open tuberculose van het rund is de uiertuberculose. Het verraderlijke hierbij is, dat de melk reeds lang tuberkelbacillen bevat voordat aan de melk afwijkingen zichtbaar zijn. Dergelijke melk, ongekookt gedronken, veroorzaakt bij kalveren en mensen (kinderen) nogal eens tuberculose. De mens kan dus aan bovine tuberculose lijden; dergelijke patiënten kunnen weer runderen besmetten. Open t.b.c. wordt aangetoond als men de bacillen vindt in sputum, urine, faeces, melk, schede-uitvloeiing of in etter van ontstekingsprocessen; de gesloten vormen van t.b.c. verraden zich door een positieve reactie na een inspuiting in de huid met tuberculine. Tuberculine is een stof die ontstaat in een cultuur van tuberkelbacillen; deze stof wekt geen reactie op bij dieren die vrij van t.b.c. zijn, doch bij geïnfecteerde dieren ontstaat na de inspuiting een enigszins pijnlijke zwelling. Op deze reactie komen echter enige uitzonderingen voor. Eén hiervan is die, veroorzaakt door zgn. skin lesions; dit zijn kleine knobbeltjes in de lymphbanen van de huid, niet veroorzaakt door tuberkelbacillen, doch door bacillen die daaraan verwant zijn; door deze verwantschap wordt er toch gereageerd op tuberculine. Deze „skin lesions” wekken de indruk, overeenkomst te hebben met de lepra of melaatsheid der buffels (lepra bubalorum) en de melaatsheid van de mens.
Meer apart staat de verwekker van de vogeltuberculose (aviaire t.b.c.). De vogel tuberkelbacil is voor de mens ongevaarlijk doch voor vogels is hij zeer pathogeen; bovendien kunnen sommige zoogdieren geïnfecteerd geraken. Uit een economisch oogpunt is de kippen- en eenden-t.b.c. het belangrijkst. Bij de kip is het vooral darm-, lever- en beenmerg-t.b.c., bij eenden zijn vaak ook de longen en luchtzakken aangetast. Belangrijk is, dat dergelijke vogels op grote schaal aviaire tuberkelbacillen verspreiden, welke opgenomen kunnen worden door varkens die gaan lijden aan ingewandstuberculose. Bovendien kunnen runderen geïnfecteerd geraken; het blijkt dan vaak dat bij deze diersoort de aviaire bacil voorkeur heeft voor baarmoeder en vruchtvliezen, met als gevolg verwerpen van het kalf. Een aan de tuberkelbacil verwante kiem is de paratuberkelbacil; deze bacterie, die voor de mens en de meeste diersoorten ongevaarlijk is, veroorzaakt bij herkauwers, vooral bij het rund, een chronische darmontsteking. De door de paratuberculose (= ziekte van Johne) veroorzaakte schade is zeer belangrijk. Men verwarre de naam paratuberculose niet met pseudotuberculose. Enkele ziekten bij dieren die in de aangetaste organen knobbelvormige ontstekingshaarden veroorzaken, gelijkende op tuberkels, noemt men wel pseudotuberculose; de voornaamste pseudotuberculose is die der knaagdieren; de verwekker is echter een geheel andere kiem dan de tuberkelbacillen.
PROF. DR JAC. JANSEN
Lit.: Hutyra, Marek and Manninger,Special Pathology and Therapeutics of the Diseases of Domestic Animals (5Ü1 ed., 1946).
Nederlandse Centrale Vereniging tot bestrijding der Tuberculose
werd opgericht in 1903 als „Nederlandsch Comité tot enz.”, dat beoogde een band te vormen tussen de verschillende verenigingen, stichtingen en personen, die op het gebied der tuberculosebestrijding werkzaam waren. Van 1905 af had zij de taak van advies en controle inzake de besteding van het Rijkssubsidie, welke taak in 1920 aan de Inspectie van het Staatstoezicht op de Volksgezondheid overging. Ook haar oorspronkelijke taak: de opleiding der huisbezoeksters, is beëindigd en naar de cursussen voor de aantekening wijkverpleging en naar de Scholen voor Maatschappelijk Werk overgegaan. Wel geeft zij voor deze opleiding een zeer gewaardeerd Leerboek der Tuberculosebestrijding uit, waarvan reeds acht drukken verschenen.
Als overkoepelend orgaan heeft de N.C.V. de taak:
1. van de vertegenwoordiging van Nederland in de „Union Internationale contre la Tuberculose”;
2. de bevordering van wetenschappelijk onderzoek, waarvan de resultaten als Verslagen der Tuberculose Studie-Commissie worden gepubliceerd; zij heeft een uitgebreide centrale tuberculose-bibliotheek;
3. de jaarlijkse Emmabloemcollecte, waarvan de netto-opbrengst geheel aan de plaatselijke verenigingen ten goede komt;
4. de uitgifte van Kerstzegels ten bate der tuberculosebestrijding;
5. propaganda betreffende de tuberculosebestrijding (uitgave van het tijdschrift „Tegen de Tuberculose”, van populaire vlugschriften, het houden van voordrachten en filmvoorstellingen);
6. verpleegfondsen om in bepaalde omstandigheden toeslag op de verpleegprijs te verstrekken;
7. sinds 1947 is haar de coördinatie van het bevolkingsonderzoek opgedragen, dat zich ten doel stelt periodiek de gehele bevolking röntgenologisch op longtuberculose te onderzoeken. De N.C.V. geeft een jaarboekje uit.
DR M. R. HEYNSIUS VAN DEN BERG.