Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 06-08-2022

Trekhond

betekenis & definitie

De hond, een gewezen roofdier dat lichtgebouwd was om zijn veelal grotere prooi in te halen en zeer buigzaam om de horens en hoeven van het vervolgde dier te ontwijken, is, mede door de dunne zolen zijner voeten, lichamelijk allerminst een trekdier. Dat hij nochtans vermag te trekken, is mede een gevolg van zijn oorsprong.

Immers de gras- of bladeter, die de troep jaagt, is eerst na langdurige, onafgebroken vervolging zo uitgeput, dat hij niet verder kan en dan pas begint nog het gevecht. Deze afkomst schenkt de hond een aard, die hem, juist aangezet, doet werken tot hij bezwijkt. De lichamelijke onbruikbaarheid ziet men in, wanneer men de gang van het viervoetige dier waarneemt. Het stuwt met de achterbenen het lichaam voorwaarts. Aangezien men kwalijk de kar aan de staart van de hond kan bevestigen, moet dit aan een borsttuig geschieden. Hierdoor moet de zo buigzame, slappe romp de voortstuwende kracht der achterbenen op de kar overbrengen. Het gevolg is, dat veel kracht verloren gaat, daar de romp ineen wordt gedrukt, waardoor de trekkwalen ontstaan. De voetzool, die niet, zoals die van het paard, beslagen kan worden, slijt open op de Nederlandse harde wegen. Toch telt, ondanks bak- en bromfiets. Nederland (1952) nog 1351 trekhonden (weinig, vergeleken met de 32 600 van 1932), waarvan 211 bakfietsen slepen, en worden in 312 der 996 Nederlandse gemeenten nog trekhonden gehouden. In België is in de provincie Antwerpen het trekken door honden verboden. Amsterdam heeft het nooit toegestaan. In Groot-Brittannië is het sedert 1854 verboden.

< >