(1, Tessino, Tessin of Ticinus), rivier in het Z. van Zwitserland en het N. van Italië, ontspringt op de Nufenen, op de Italiaans-Zwitserse grens, 15 km ten Z. van de Furka Pas. Een kleinere bronrivier komt van de St Gotthard.
Zij stroomt in een boog van het N. naar het Z.O., vormt van Airolo naar Biasca een dal, de Valle Leventina, en van Biasca (waar de Brenno van links komt) tot het Lago Maggiore een breder dal, de Riviera. Bij Sesto Calende, op Italiaans grondgebied, verlaat zij dit meer als bevaarbare rivier, stroomt door de Po-vlakte en mondt even ten Z. van Pavia in de Po uit. De lengte bedraagt 248 km, waarvan 80 km in Zwitserland. Het Lago Maggiore neemt 64 km van de loop in.(2), het zuidelijkste kanton van Zwitserland, omgeven door de kantons Uri, Wallis en Graubünden en door Italië, groot 2813 km2, telt (1950) 175055 inw. De overgrote meerderheid van de bevolking is R.K. en spreekt Italiaans. Een groot deel van het kanton wordt ingenomen door de Lepontische Alpen; de noordrand wordt gevormd door de St Gotthardgroep, de oostrand door de Adula-Alpen, de ruimte tussen Toce en Ticino door de Alpen van Ticino. De belangrijkste dalen, waar vrijwel de gehele bevolking woont, zijn het dal van de Ticino, het Bleniodal, het Verzascadal en het Maggiadal. In het Z. ligt het vruchtbare en woudrijke gebied van de VoorAlpen, met de Monte Camoghè (2227 m) en de Monte Generoso (1695). De voornaamste rivieren zijn de Ticino, de Olona en de Adda. Bellinzona, de hoofdstad, met ca 12 000 inw., heeft een gem. jaartemp. van 12,5 gr., de St Gotthard op 2100 m van —0,6 gr. C. Grote delen van de bodem zijn productief, vooral in het woudrijke Z. Alpenweiden en enkele akkers nemen ca 50 pet van de bodem in en hier en daar vindt men op de Zuidhellingen wijngaarden. Verbouwd worden tarwe, rogge, groenten, maïs, perziken, walnoten en moerbeziebomen. De teelt van zijderupsen en slakken is sterk afgenomen. Van groot belang is het vreemdelingenverkeer met Bellinzona, Locarno en Lugano als centra.
Geschiedenis
Tot op het einde van de Middeleeuwen maakte Ticino deel uit van Noord-Italië. De geestelijke heerlijkheden, die er zich geleidelijk gevormd hadden, kwamen van de 12de tot de 14de eeuw in bezit van Milaan en Como. Van 1403-1516 werd het in tal van oorlogen door de Zwitsers op de hertogen van Milaan veroverd. Nu werd het een zgn. „onderdanig gebied” van het Zwitserse Eedgenootschap en ondervond als zodanig een harde behandeling. In 1798 ging het als gelijkgestelde kantons Bellinzona en Lugano deel uitmaken van de Helvetische republiek. Sedert de Bemiddelingsacte van 1803 bestond het kanton Ticino. In de 19de eeuw, vooral na 1830, deden zich hevige partijtwisten voor tussen conservatieven en radicalen, zodat in 1876 en 1890 het ingrijpen van Bern noodzakelijk werd. Sedert 1888 stond Ticino niet meer onder het bisdom Gomo, doch vormde zelf het diocees Lugano.
Lit.: Motta, Nel primo centenario della indipendenza del Ticino (Bellinzona 1898); Pometta, Come il Ticino venne in potere degli Svizzeri (3 dln, Bellinzona 1912-1915); Giuseppe Zoppi, Presente il mio Ticino (Milano 1939).