(Morus), Sir, Engels staatsman en humanist, heilige der R.K. Kerk (London 7 Febr. 1478 - 6 Juli 1535), studeerde klassieke letteren te Oxford en daarna rechten.
Reeds op 26-jarige leeftijd werd hij lid van het Lagerhuis, maar een conflict met Hendrik VII deed hem de wijk nemen naar het vasteland, waar hij de universiteiten van Leuven en Parijs bezocht. Bij de troonsbestijging van Hendrik VIII (1509) keerde hij terug. Hij werd onder-sheriff van Londen en in 1518 lid van de Geheime Raad en secretaris van de koning. Drie jaar later volgden zijn verheffing in de adelstand en zijn benoeming tot onderschatbewaarder. Tevens werd hij belast met verschillende staatkundige missies. Na het tot stand komen van de Vrede van Kamerijk (1529), waaraan hij zijn medewerking had gegeven, bereikte hij het hoogtepunt van zijn politieke loopbaan door zijn aanstelling tot Lord-Kanselier van Engeland in de plaats van de in ongenade gevallen kardinaal Wolsey.More is tweemaal gehuwd geweest. Zijn eerste vrouw, Jane Colt, die na een zesjarig huwelijksleven in 15 ii overleed, schonk hem drie dochters en een zoon. Zijn huis te Chelsea was een trefpunt van alle bekende humanisten van die dagen. Reeds vroeg had hij vriendschap met Erasmus gesloten, welke tot zijn dood stand hield; diens Lof der zotheid is aan More opgedragen.
Van zijn eigen literaire arbeid (gedichten, dialogen, godsdienstige strijdschriften, wijsgerige en historische verhandelingen in het Latijn en Engels) is zijn Libellus vere aureus de optimo reipublicae statu deque nova insula Utopiae (Leuven 1516; Eng. vert. door Ralph Robinson, 1551; mod. ed. v. Lat. en Eng. tekst door G. Sampson, 1910), meestal kortweg Utopia genoemd, beroemd geworden. Het is verdeeld in twee boeken: in het eerste geeft hij de omstandigheden aan die hem tot dit werk brachten, in het tweede schildert hij de toestanden in het denkbeeldige land Utopia (van Grieks: nergens). Naar aanleiding van dit werk hebben verschillende schrijvers in More een aanhanger van communistische denkbeelden gezien. Daarmee doen zij deze overtuigde Katholiek onrecht aan.
Hij heeft slechts willen aantonen, dat een waarlijk Christelijk volk met zijn goddelijke openbaring en zijn godsdienstige leiding in elk opzicht een veel hoger peil kan bereiken dan de volksgemeenschap van de Utopia, die slechts haar natuurlijke godsdienst en haar geweten tot gids heeft. In dat verband laat hij dan ook niet na de in de Christelijke staten bestaande wantoestanden te hekelen. Als bestrijder der Reformatie verzet More zich krachtig tegen het Lutheranisme en tegen een verzachting van de wetten tegen de ketterij. Zijn Dyaloge concerning heresies (1529) is een verdediging van de Katholieke geloofsleer tegen Luther en Tyndale.
In de huwelijkskwestie van Hendrik VIII hield hij zich voorlopig afzijdig. Toen de beslissing van Rome evenwel gevallen was en Hendrik zijn plannen met behulp van de aartsbisschop van Canterbury, Thomas Cranmer, doorzette, diende hij zijn ontslag als kanselier in (1532). Kritiek werd de situatie voor hem, toen het parlement op 30 Mrt 1534 een wet aannam, waarbij de onderdanen verplicht werden de troonsopvolging van Anna Boleyn’s kinderen met een eed te bekrachtigen. More had hiertegen geen bezwaar, maar wel tegen de toegevoegde clausule waarin het huwelijk van de koning met Catharina van Aragon ongeldig werd verklaard en het gezag van Rome werd ontkend. Hij weigerde de eed af te leggen en werd daarvoor in de Tower opgesloten. In Nov. 1534 werd een nieuwe wet aangenomen, krachtens welke de koning als het enige hoofd van de Engelse kerk erkend moest worden.
Wie hem deze titel weigerde, maakte zich schuldig aan hoogverraad. Van More werd een duidelijke uitspraak verlangd, die hij zolang mogelijk ontweek. Op 1 Juli 1535 moest hij ten slotte voor een koninklijke commissie verschijnen. Hij werd schuldig bevonden en ter dood veroordeeld. Zijn hoofd werd een maand lang op de London-bridge te kijk gesteld en daarna aan zijn oudste dochter Margaretha gegeven.
More’s zuiver en eerlijk karakter, zijn standvastigheid, waaraan elk fanatisme vreemd was, en zijn humor, die hem zelfs op het schavot niet verliet, maken hem tot een van de aantrekkelijkste figuren in de Engelse geschiedenis. Hij werd in 1886 door paus Leo XIII zalig verklaard; zijn heiligverklaring vond plaats op 19 Mei 1935.
H. J. J. WACHTERS
Bibl.: M.’s Engelse werken werden verzameld door W. Rasteil: The Works of Sir Th. M. Knyght (London 1557)- Zijn Lat. werken werden gedeeltelijk gepubl. te Bazel (1563), gedeeltelijk te Leuven (1566), meer volledig te Frankfurt a.M. (1689); nieuwe uitg. d. W. Campbell (7 dln, London 1931 vlg.).
M.’s correspondentie met Erasmus in: Allen, Erasmi Epistolae; andere brieven in: Gairdner, Letters and Papers of Henry VIII; The Correspondence of Sir Th. M. (uitgeg. d. E. F. Rogers, 1947).
Lit.: G. Dudok, Th. More and His Utopia, diss. Amsterdam (1923); Oudste biogr. is die van M.’s schoonzoon W. Roper, The Life of Sir Th. M. (crit. uitg. d.
E. V. Hitchcock, London 1935). T. E. Bridgett (1891) gold lang als de standaardbiogr., thans echter: R.
W. Ghambers (London 1935) en C. More (Greensburg 1941); Russell Ames, Citizen Th. More and his Utopia (Princeton Un. Pr. 1949); H. W.
Donnor, Introd. to Utopia (London 1949); E. M. G. Routh, Th. M. and his Friends (Oxford 1934). Verder E.
Demenghem, Th. M. et les utopistes de la Renaissance (Paris 1927); C. E. Shebbeare. Sir Th. M. a Leader of the English Renaissance (London 1930); W.
E. Campbell, M.’s Utopia and his Social Teaching (London 1930); R. W. Chambers, Place of St. Th. M. in English Literature andHistory (London 1937); N. de Rooy, Utopia gewonnen en verloren.
De tragedie van Th. M. en Erasmus (s-Gravenh. 1950).