noemt men de leer, resp. wereldbeschouwing, waarin, in tegenstelling tot het atheïsme, een persoonlijke, scheppende macht (resp. machten) als eerste en laatste oorzaak van alle dingen wordt (worden) beschouwd. Terwijl het polytheïsme een veelheid van persoonlijke machten aanneemt en het henotheïsme ondanks de aangenomen veelheid van goden zich in gebed en cultus tot één God wendt, houdt het monotheïsme in theorie en cultus vast aan God als de énige scheppende, persoonlijke macht.
Tegenover het deïsme verdedigt het zowel de instandhouding der schepsels door God als zijn voortdurende medewerking met hen en zijn voorzienigheid alsook de mogelijkheid van zijn bovennatuurlijk ingrijpen door openbaring en wonder. Van het pantheïsme onderscheidt zich het theïsme door de nadruk te leggen op het substantieel onderscheid tussen God en wereld en door God als een persoon op te vatten.