Telegraaf (Grieks, vèrschrijver) noemt men elke inrichting, waarmede tussen van elkaar verwijderde plaatsen berichten in beeld of geschrift kunnen worden overgebracht. De telegrafie wordt onderscheiden in facsimile-telegrafie en alphabetische telegrafie.
Door middel van de facsimile-telegrafie kunnen behalve geschreven berichten ook tekeningen enz. worden overgebracht. Het over te brengen beeld wordt door een zeer fijne lichtstraal afgetast. Variaties in de tinten van dit beeld worden door een foto-electrische cel omgezet in spanningsvariaties welke, na o.a. versterkt te zijn, aan de lijn worden toegevoerd. Wordt aan de ontvangzijde een eenvoudig procédé toegepast om het beeld te reproduceren, bijv. het volgens de lettervorm zwarten door inbranden van het papier, of een chemisch procédé, dan spreekt men van facsimile-overdracht. In het algemeen kunnen daarbij alleen de kleuren zwart en wit worden overgebracht. Wordt aan de ontvangzijde echter een fotografisch procédé toegepast, waarbij ook halftinten in allerlei gradaties tussen wit en zwart kunnen worden gereproduceerd, dan spreekt men van fototelegrafie.
Bij de alphabetische telegrafie worden slechts geschreven berichten overgebracht. Letters, cijfers, lees- en andere tekens moeten aan de zendzijde in een voor de telegrafische overdracht geschikte vorm gebracht worden door middel van een overeengekomen code. Aan de ontvangzijde worden de ontvangen seintekens gedecodeerd. Bij zgn. typedruktelegraaftoestellen geschiedt het decoderen machinaal.
GESCHIEDENIS
Als medium voor het overbrengen van de overeengekomen tekens wordt gebruik gemaakt van het geluid, het licht en de electriciteit.
De primitieve volken hadden reeds behoefte aan verreberichtgeving en gebruikten daartoe het geluid van pauken, signaaltrommels, fluiten enz.
Optische seinmiddelen heeft men eveneens reeds in de Oudheid gebruikt; volgens Aischylos vernam Klytaimnestra de val van het op 555 km afstand gelegen Troje nog in dezelfde nacht door op de bergen ontstoken vuren. De optische telegrafie werd verder ontwikkeld door Ghappe tussen 1789-1792.
Vlagsignalen bij de scheepvaart zijn nog heden een vorm van optische telegrafie. In 1809 vond Sommering een electrische telegraaf uit, waarbij voor iedere letter een aparte geleiding nodig was. De ontvanger bestond uit een bad met evenveel electroden als er letters in het alphabet zijn. De gasontwikkeling door electrolyse aan een bepaalde electrode gaf de bedoelde letter aan.
In 1820 ontdekte Oersted de krachtwerking van een stroomvoerende geleider op een magneetnaald. De naaldtelegraaftoestellen o.a. van Gauss en Weber en van Cooke en Wheatstone (1837) ontstonden. Bij de 5-naalden-telegraaf van Cooke en Wheatstone waren 5 lijnen nodig. Uitwijkingen links of rechts van 2 van de 5 naalden bepaalden de bedoelde letter. Gauss en Weber gebruikten 1 draad en de opeenvolging van uitwijkingen links of rechts bepaalde de letter. Men begon zich welbewust op de mogelijkheden van de electrische toepassing van het begrip codering te bezinnen. De verdere ontwikkeling van de alphabetische telegrafie berust op het gebruik van de electromagneet en de wijzertelegraaf van Cooke en Wheatstone (1839) is hiervan een eerste voorbeeld. Het aantal seinelementen bepaalde het teken.
VERDERE ONTWIKKELING VAN DE TOESTELTECHNIEK
In 1852 bij de opening van de telegraafdienst voerde NEDERLAND het Morse-toestel in, dat in 1836 door Samuel Morse werd uitgevonden. Zijn code, berustend op aantal en duur van de seinelementen, is nog practisch ongewijzigd in gebruik en vastgelegd in het internationale telegraafreglement van de „Union Internationale des Télécommunications”. Aan het anker van de electromagneet van het toestel is een schrijfarm bevestigd, welke op een continu voortbewogen papierband punten en strepen tekent. Seinsnelheid 12-20 woorden per minuut. Uit de Morse ontwikkelden zich „sounders” en later snelzenders en „recorders” welke laatste meestal de kabelcode gebruikten. Punten en strepen zijn dan vervangen door seinelementen van gelijke duur doch van tegengestelde polariteit. Seinsnelheid 200 à 300 woorden per minuut.
Met de uitvinding van het Hughes-toestel in 1855 begint de ontwikkeling van de typedruktelegraaftoestellen. Het moment van binnenkomen van een seinelement t.o.v. een referentiepunt bepaalt het teken. Zender en ontvanger moeten hier synchroom en in phase lopen, een principe dat men bij alle typedruktoestellen terugvindt. De zender heeft een pianoklavier en een tijdverdeler met behulp waarvan een seinelement op het juiste moment kan worden uitgezonden. De ontvanger heeft behalve een correctiemechanisme voor het onderhouden van de gelijkloop, een typenrad waar het papier op het juiste moment tegen wordt gedrukt. Het toestel was van 1868 tot 1949 bij de Nederlandse dienst in gebruik. Seinsnelheid max. 40 woorden per minuut.
In 1874 vond Baudot het eerste bruikbare ,,multipeltoestel’ uit. Hij vormde meer kanalen op 1 lijn door tijdverdeling en paste de zgn. 5-eenheden code toe. Deze code laat 25-32 combinaties toe. Een letter- of cijfer-afdruk hangt af van het feit of tevoren de letter- of cijferwisselingscombinaties gegeven zijn. De verdelers (distributeurs) lopen ook hier synchroom en in phase. De ontvangende installatie loopt iets sneller dan de zendende en wordt door een correctiemechanisme gemiddeld in phase gehouden.
Aan de zendzijde wordt een seinklavier met 5 toetsen gebruikt, aan de ontvangzijde een zgn. „traducteur”. Dit toestel is van 1895 tot ca 1940 in Nederland gebruikt. Seinsnelheid ca 30 woorden per minuut per kanaal. Een verbeterde uitvoering van de Baudot was de Siemens-sneltelegraaf. Alle hierboven genoemde toestellen moesten door speciaal opgeleide telegrafisten bediend worden. Een eerste poging om tot een toestel te komen dat wel door particulieren kon worden gebruikt, vindt men in de zgn. Ferndrucker van Siemens & Halske (1910-1930). Het toestel was in wezen een verbeterde uitvoering van de wijzertelegraaf. De seinsnelheid kwam overeen met die van de Morse. Het kon o.a. daardoor niet tot ontwikkeling komen.
In 1920 kwam ten slotte het universele telegraaftoestel, de verreschrijver; eerst als band- later als bladschrijver. Deze laatste is een toestel waarvan de bediening zich nauwelijks onderscheidt van die van een gewone schrijfmachine. Het is aan de invoering van dit toestel te danken dat particulieren zelf gingen „telegraferen” en de abonné-telegraafdienst, met als grootste onderdeel de telexdienst, ontstond.
De verreschrijver werkt volgens het zgn. startstop-principe en de 5-eenhedencode. Het startstop-principe werd reeds in 1870 door d’Arlincourt aangegeven en gaf een goede oplossing voor het vraagstuk van gelijkloop van de verdelers.
Aan de 5 code-elementen gaat een startelement vooraf en wordt een stopelement toegevoegd. De toestellen bevatten een klavier, zendverdeler, ontvangmagneet, ontvangverdeler, een zgn. tussengeheugen, een eindgeheugen en een afdrukmechanisme. De zendverdeler wordt bij het indrukken van een toets voor één omwenteling aan de aandrijving gekoppeld, waardoor het startelement, de 5 code-elementen en het stopelement worden uitgezonden. De ontvangverdeler wordt bij ontvangst van het startelement gestart; de 5 code-elementen worden afgetast en in het eindgeheugen vastgelegd voor het totstandkomen van de afdruk. De toevoeging van start- en stopelementen betekent tijdverlies. In landen met zeer lange en dure verbindingen,zoals in de V.S., treft men dan ook nog vele zgn. „multiplex” verbindingen aan, waarbij uitsluitend de 5 code-elementen worden uitgezonden. De op die verbindingen aangesloten verreschrijvers zijn geen start-stop-toestellen. Verreschrijvers werden in 1920 in Nederland ingevoerd. Seinsnelheid maximaal 65 à 70 woorden per minuut.
TRANSMISSIETECHNiEK
Van 1852 tot ca 1935 zijn voor het Nederlandse telegraafnet luchtlijnen in gebruik geweest. Men werkte met gelijkstroom. Sedert 1922 werden de telefoonverbindingen in kabels ondergebracht en ontstond de situatie, dat de telegrafie medegebruik van de telefoonkabels ging maken.
Reeds spoedig na de opening van de telegraafdienst wilde men verschillende lijnstukken achter elkaar schakelen en werden morsetoestellen en sounders als relais gebruikt. Later ontstonden neutrale en polaire relais. Uitbreiding van de verkeerscapaciteit door de mogelijkheid van gelijktijdig verkeer in beide richtingen over één draad kreeg men met de differentiaal-duplexmethode (1855) en het brugduplexsysteem (1892). Dan ontstaan „cailho’s’ infra-acoustische verbindingen in 1929 (spoedig weer afgeschaft), phantoomverbindingen in 1930 tot heden, daarna de wisselstroomtelegrafie bij de invoering van enkelvoudige draaggolftelegrafie bij de telexdienst in 1933 en meervoudige draaggolftelegrafie. Deze laatste werd na een aanvankelijke mislukking in 1927, definitief in 1937 ingevoerd. Ook super-acoustische verbindingen zijn van 1935-1940 in enkele gevallen in Nederland toegepast.
Van veel belang zijn thans de phantomen voor gelijkstroomverbindingen over kortere afstanden en de meervoudige draaggolftelegrafie, welke op grote schaal voor het verkeer over langere afstand wordt gebruikt. Voor de verkeersafwikkeling tussen de continenten wordt van de radio gebruik gemaakt. Hier worden o.a. de zgn. T.O.R.- en T.O.M.-systemen van dr Van Duuren toegepast.
Bij phantoomverbindingen worden op 2 kabeldubbeladers 2 telefoonverbindingen en 1 telegraafcircuit gemaakt, welke elkaar onderling niet storen.
Bij de draaggolftelegrafie wordt gebruik gemaakt van een volledig telefoonkanaal. Het beschikbare frequentiespectrum (300-400 perioden/sec.) wordt in banden van bijv. 120 perioden/sec. verdeeld. Op die wijze kunnen max. 24 telegraafkanalen op 1 telefoonkanaal worden aangebracht. In Nederland worden op grote schaal 8-kanalensy sternen (bandbreedte 360 perioden/sec.) voor het binnenlandse verkeer en verder 18-kanalen t.b.v. het internationale verkeer toegepast. In de nabije toekomst komen 24-kanalensystemen voor beide soorten verkeer in bedrijf.
T.O.R.- en T.O.M.-systemen werken met tijdverdeling en met een zgn. storing signalerende code op de radioweg. Bij foutieve ontvangst van een teken wordt dit niet afgedrukt. De zendzijde wordt gestopt en het teken wordt daarna net zolang herhaald tot het goed ontvangen is.
SCHAKELTECHNIEK
Deze stelt ons in staat de telegraafkanalen met de hand of automatisch op de gewenste wijze met elkaar in verbinding te brengen. Na Wereldoorlog II werd in Nederland besloten het verkeer van de telegraafkantoren onderling te automatiseren en uitsluitend verreschrijvers te gebruiken. Ook de telexaangeslotenen, waarvan het verkeer tot nu toe in het binnenland over telefoonverbindingen wordt afgewikkeld, zullen van telegraafkanalen en van een stelsel van voor telegraafkantoren en telexabonné’s gemeenschappelijke centrales en lijnen gebruik gaan maken. De aangeslotenen kunnen elkaar kiezen door op het klavier van de verreschrijver het nummer van de gewenste aansluiting aan te slaan. De nieuwe centrales werken volgens het zgn. indirecte systeem. De eerste centrale van het algemene automatiseringsplan gaat in de loop van 1953 in bedrijf.
De telegraafkantoren zijn voorlopig op een tijdelijke telegraafcentrale aangesloten. Het internationale telexverkeer wordt door tussenkomst van telefonistes in de internationale telexcentrales te Amsterdam en Rotterdam afgewikkeld. Voor zover de buitenlandse netten reeds geautomatiseerd zijn kunnen -telefonistes de buitenlandse abonné’s rechtstreeks kiezen en de gewenste verbinding tot stand brengen. Het ligt in de bedoeling het verkeer met Duitsland binnen 2 jaar volledig te automatiseren. In Amerika is men bij de „Western Union”, gedwongen door de grote afstanden, een enigszins andere richting opgegaan. De berichten worden in een band geponst, voorafgegaan door een eveneens geponste indicatie omtrent de plaats van bestemming. In een centrale eindigt de lijn op een ponsontvanger. De ponsband loopt door een automatische zender. Schakelapparatuur zorgt voor het automatisch opbouwen van een verbinding naar een ponsontvanger en automatische zender voor de uitgaande richting.
VERKEER
De telegrafie heeft een interlocaal en internationaal karakter. Het binnenlandse telegramverkeer bedroeg in 1951 rond 3 millioen, het internationale verkeer ruim 4 millioen telegrammen.
Na de aanvankelijke groei in de 1ste halve eeuw geeft de 2de helft bij de opkomst van de telefonie een duidelijke teruggang in belangrijkheid van het telegramverkeer te zien. Met de invoering van de verreschrijver zijn particulieren zelf gaan telegraferen.
In 1951 heeft de telegraafdienst als geheel voor het eerst sedert vele jaren weder een klein batig saldo opgeleverd.
WETTELIJKE REGELING
De regeling van de telegraafdienst geschiedde in Nederland voor het eerst bij K.B. van 8 Dec. 1847 (Staatsblad nr 79). Bij K.B. van 19 Dec. 1847 (Stbl. nr 35) werd de eerste vergunning voor de aanleg van een electromagnetische telegraaf tussen Amsterdam en Den Helder en tussen Rotterdam en Brouwershaven verleend. Bij K.B. van dezelfde dag (Stbl. nr 36) kreeg de Hollandse Ijzeren Spoorweg Mij vergunning haar telegraaf tot algemeen gebruik te doen strekken. In 1850 en 1851 volgden andere concessies. Bij de Wet van 7 Mrt 1852 (Stbl. nr 48) werd de telegraafdienst van Rijkswege geregeld. Deze Wet met zijn Koninklijke Besluiten en wijzigingen werd vervangen door die van 11 Jan. 1904 (Stbl. nr 7) en is bekend als de Telegraaf- en Telefoonwet 1904 (later herhaaldelijk gewijzigd en aangevuld). Bij de Wet van 31 Dec. 1914 werd de dienst der P.T.T. aangewezen als Staatsbedrijf in de zin der Wet van 16 Febr. 1912 (Stbl. nr 85).
IR H. L. VAN LOMMEL
Lit.: F. Breisig, Theoretische Telegraphie, 2de dr. (1924); T. E. Herbert, Telegraphy, 5de dr. (1930); F. Schiweck, Fernschreibtechnik; Het P.T.T.-bedrijf.
BELGIË
Wettelijke regeling
In België werd de electrische telegraaf voor het eerst toegepast op 9 Sept. 1846 tussen Brussel, Mechelen en Antwerpen. De telegraafdienst werd als openbare instelling opgericht op i Aug. 1850 en toegevoegd aan het ministerie van Openbare Werken. In 1883 werd een wet gestemd waarbij de exploitatie van de openbare telefoondienst werd afgekondigd. Tot in 1888 vormde de telegraaf- en telefoondienst één en hetzelfde bestuur met de postdienst. De oprichting van de Regie van Telegraaf en Telefoon (R.T.T.) dateert van 1930. Hierdoor verkreeg deze dienst een zelfstandig financieel bestuur (wet van 19 Juli 1930).
Geschiedenis
Het in 1846 gebezigd toestel, uitgevonden door de Engelsen Wheatstone en Cooke, was van het twee naalden-type-, voor de overseining bezigde men twee draden, terwijl twee beambten voor de ontvangstverrichtingen gebruikt werden; de ene observeerde de bewegingen der naalden en deelde de betekenis van de ontvangen signalen mondeling mede aan zijn collega die het telegram optekende.
Het electrisch wijzer toestel, uitgevonden door Wheatstone maar verbeterd door Breguet, werd tot in 1870 vooral benuttigd door de Spoorwegen. De Belgen Gloesener, Devos en Lippens brachten aan dit apparaat belangrijke verbeteringen aan. P. Lippens (Eeklo 1810-1889) vond het trilloestel uit dat thans nog over gans de wereld gebruikt wordt, zonder dat het noemenswaardige verbeteringen onderging.
Later werd het Morse-toestel gebezigd. Het Hughes-apparaat werd in België ingevoerd in 1869, terwijl de eerste verbinding met het Baudot-apparaat, tot stand gebracht op de lijn Brussel - Parijs, dagtekent van 1909 en sedert ettelijke jaren het ,,télétype- of ,,verreschrijver”-toestel meer en meer op de voorgrond treedt.
In 1935 werd een Fototelegrafiedienst ingevoerd tussen Brussel en verschillende landen van Europa. België was ook een van de eerste landen om de draadloze telegrafie toe te passen. Reeds in Juli 1902 (de uitvinding van de Italiaan Marconi dateert van 1896) stelde België de radiografische dienst ter beschikking van de passagiers op de mailboten Oostende - Dover en het landelijk net. Een radiouitzendstation met groot vermogen werd opgericht te Ruiselede (W.-Vl.) en een ontvangstation te Liedekerke (Brab.). Beide centra zijn verbonden met een centraal radio-bureau te Brussel, alwaar de werkelijke overseinings- en ontvangstverrichtingen plaats vinden. Deze dienst wordt „Belradio” genoemd. Een eerste verbinding tussen Brussel en New York kwam tot stand in 1927 en met Belgisch Kongo in 1928. Vóór 1940 had „Belradio” achtereenvolgens gezorgd voor rechtstreekse verbindingen met Leopoldstad, New York, Wenen, Belgrado, Oslo, Warschau, terwijl de verbinding met Japan tegen Mei - Juni 1940 voorzien werd.
Deze radio-verbindingen werden stopgezet tijdens Wereldoorlog II, maar werden naderhand hernomen.
Verkeer
De ontwikkeling van de telegraafdienst in België moge blijken uit volgende cijfers: in 1851 bedroeg het aantal telegrammen in binnenlandse dienst 6652, in internationale dienst 6054 en in doorvoer 1319. Deze cijfers stegen in igoo onderscheidenlijk tot 3 377 000, 2 808 000 en 550 000, om 4 794 000, 3 093 000 en 904 500 te bereiken in 1950.
Documentatie. Het Postmuseum te Brussel bezit belangrijke verzamelingen bestaande uit telegraaf- en telefoontoestellen gebezigd van den beginne af tot op heden, alsmede een bibliotheek met tal van boeken, catalogi, tijdschriften, handschriften en fotografische archieven betreffende de Telegrafie en de Telefonie.
j. P. CLAES.