In de kerkgeschiedenis worden met Adiaphora zaken aangeduid, die geen aanleiding behoeven te geven tot confessionele geschillen tussen de Protestanten en de Rooms-Katholieken, en wel voornamelijk in het Lutherse Duitsland in het midden der 16de eeuw. Het keizerlijke of Augsburgse Interim, gevolgd door het Keur-Saksische of Leipziger Interim, waren evenwel oorzaak van heftige strijd.
In het eerste gaven de Rooms-Katholieken niets toef inzake de rechtvaardigingsleer, het kerk- en traditiebegrip, de sacramentsleer en de mis; ook op het gebied der ceremoniën en ritualia slechts weinig; integendeel, sacramentsfeest, virgiliën, zielemissen, wijdingen, processies, altaren, priestergewaden, begonnen in de Evangelische kerk terug te keren. Alleen het Avondmaal onder beide gestalten en het priesterhuwelijk zouden kunnen blijven tot een algemeen concilie daarover beslist had; teruggave van kerkegoederen had nog niet plaats en over aflaat en vagevuur werd gezwegen. Het tweede Interim liet desnoods een protestantse interpretatie toe, maar schreed voort op de weg der ceremoniën. Het was vooral Matthias Flacius Illyricus, die hiertegen de strijd aanbond in zijn Deverisetfalsisadiaphoris (1549). Hij onderscheidde vooral, dat in geval van het openbare belijden tegenover andersdenkenden en in geval van aanstoot (in casu confessionis et scandali) niets adiaphoron is, d.w.z. alles komt er, ook in ceremoniën, op aan. Het Leipziger Interim, dat als een product van vrees der Evangelischen is te beschouwen, heeft Melanchthon veel van het vertrouwen, dat hij bij de hervormden bezat, doen verliezen; later erkende hij hierin gefaald te hebben. Flacius’ medestanders waren o.m. Nicolaus Amsdorf, Erasmus Alberus, Joachim Westphal, ook Brenz en Calvijn. De Formula Concordiae van 1580 hield het in art. X met Flacius: „wie auch unter die rechte freie Adiaphora oder Mitteldinge nicht sollen gerechnet werden solche Zeremonien, die den Schein haben oder, dadurch Verfolgung zu vermeiden, den Schein fürgeben wollten, als wäre unsere Religion mit der papistischen nicht weit voneinander, oder wäre uns dieselbe ja nicht hoch entgegen.”PROF. DR J. N. BAKHUIZEN VAN DEN BRINK
Lit.: J. E. Bieck, Das dreyfache Interim (Leipzig 1721); G. Schlüsselburg, Catalogus Haereticorum XIII, de Adiaphoristis (Frankfurt 1599); F. H. R. Frank, Die Theologie der Konkordienformel, IV (Erlangen 1865), 1-123; O. Ritschl, Dogmengeschichte des Protestantismus, II (Leipzig 1912), 325-370.