Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 06-08-2022

Stigmatisatie

betekenis & definitie

(van Gr. stigma, merkteken) heet een verschijnsel, dat zich in zijn volledige vorm alleen bij Katholieken voordoet en dat hierin bestaat, dat de gestigmatiseerde de vijf wondtekenen van de aan het kruis gestorven Christus in de handen, voeten en zijde draagt. Hierbij voegen zich dan soms nog de tekenen van andere wonden: die der doornenkroning, der kruisdraging en der geseling.

In enkele gevallen ontbreken de zichtbare tekenen, maar openbaart Christus’ lijden zich in nauwkeurig te localiseren pijnen op de boven aangeduide plaatsen; men spreekt dan van inwendige stigmatisatie. Bij de uitwendig gestigmatiseerden verschillen de wondtekenen bij de diverse personen in getal, vorm en duur. Wel valt er bij alle betrouwbare gevallen een merkwaardige overeenstemming hierin te constateren, dat de wonden nooit tot ettering of ontsteking overgaan en elke gewone medische behandeling trotseren. Er zijn verder typische nevenverschijnselen: een eigenaardige lichamelijk-psychische aanleg, zeldzame ziekten van een psychogeen karakter, visionnaire en extatische verrukkingen, een geringe behoefte aan voedsel, die zich vaak beperkt tot het nuttigen der hostie, een verregaande losmaking van het eigen ik, helderziendheid, een zeer hoog opgevoerde devotie tot de lijdende Christus en een intense mystieke overgave aan het lijden.In de loop der eeuwen werd er bij ca 330 personen stigmatisatie vastgesteld, van wie er 60 door de R.K. Kerk heilig of zalig werden verklaard. Hierbij dient opgemerkt, dat in geen enkel geval alleen op grond van de aanwezigheid van stigmatisatie tot heilig- of zaligverklaring is overgegaan, daar de R.K. Kerk over het algemeen in de stigmatisatie geen ondubbelzinnig getuigenis ziet noch voor heroïsche heiligheid, noch voor echte mystieke begenadiging. Het kerkelijk gezag acht dan ook bij de zaligverklaringsprocessen een uitgebreid onderzoek naar gevallen van stigmatisatie doorgaans van ondergeschikt belang. Van de gestigmatiseerden, merendeels vrouwen, worden hier vermeld: Franciscus van Asissi, de Dominicanes Catharina Ricci (gest. 1590), de Franciscanes Creszenta Hösz (gest. 1744); de Augustines Anna Catharina Emmerich (gest. 1824), Gemma Galgani (gest. 1903) en de nog levende Therese Neumann.

De historische oorsprong van de stigmatisatie moet men niet bij de apostel Paulus (naar aanleiding van Gal. 6 : 17) zoeken, maar in de kruismystiek der Middeleeuwen met haar drang naar gelijkvormigheid met de lijdende Christus. Ook het enthousiasme voor de kruistochten alsmede het in de 14de eeuw opkomende Humanisme en de Renaissance, waardoor de aandacht meer gevestigd werd op Christus’ mensheid en op een realistische uitbeelding van zijn lijden hebben de stigmatisatie beïnvloed. Onder de gestigmatiseerden neemt Franciscus van Assisi een bijzondere plaats in, al is de opvatting, dat hij de eerste gestigmatiseerde zou zijn geweest niet houdbaar. Zijn stigmatisatie heeft echter door de indruk die zijn persoon maakte, een krachtige stoot aan deze soort godsvrucht gegeven. Bij hem is er geen sprake van pathologische nevenverschijnselen, terwijl zijn visioen op de Alvernaberg een geheel ander karakter draagt dan de verrukkingen van andere gestigmatiseerden.

Een afdoende verklaring van de stigmatisatie is niet te geven. Het blijft bij minder of meer aannemelijke hypothesen. Een beroep op bedrog kan alleen geen oplossing brengen, al is het op dit gebied meermalen geconstateerd; er zijn echter te veel gevallen, waarbij bedrog als uitgesloten kan worden beschouwd. Anderen zoeken de verklaring in de hysterie. Inderdaad hebben onderzoekingen aangetoond, dat deze ziekelijke gesteldheid bij sommige personen enkele verschijnselen der stigmatisatie te voorschijn hebben geroepen. Er blijven echter tal van gevallen over, waarbij een uitsluitend hysterische uitleg niet in aanmerking komt. Weer anderen leggen de nadruk op de suggestie en een sterke verbeeldingskracht, waardoor bij een diepe en innig vrome verzinking in het lijden des Heren een onderbewuste ideoplastische kracht wordt opgewekt, die de verschijnselen veroorzaakt.

Onder degenen, wie een zuiver natuurlijke verklaring niet bevredigen kan en die daarom het bovennatuurlijke in het geding brengen, dient men onderscheid te maken tussen voorstanders van een onmiddellijk ingrijpen Gods, dus een wonder, en die van een slechts indirecte goddelijke inwerking. Deze laatste zou dan bij personen met een bijzondere lichamelijk-psychische constitutie onder invloed van het godsdienstige medeleven met Christus’ lijden door een niet verklaarbare zielekracht de bij de stigmatisatie geconstateerde verandering der organen onbewust ten gevolge hebben. Welke verklaring men ook aanhangt, het is zeker, dat elk geval van stigmatisatie afzonderlijk beoordeeld dient te worden. De R.K. Kerk heeft hierover geen enkele bindende uitspraak gedaan en laat haar leden volle vrijheid in deze kwestie.

H. J. J. WACHTERS

Lit.: zeer uitgebreid in de encycl.: Religion in Gesch. u. Gegenwart, dl 5 (Tübingen 1931); I. Dannemarie, Le mystère des stigmatisés (Paris 1933); G. Wunderle, Zur Psychologie der Stigmatisation (1938); H. J. Urban, Übematur u. Medizin (1946). z ook lit. bij Neumann, Therese.

< >