eig. Soen Wen, Chinees revolutionnair politicus (Tsoeihing, Kwangtoeng, 12 Mrt 1866 - Peking 12 Mrt 1925), afkomstig uit een eenvoudige boerenfamilie in Kwangtoeng, bezocht van zijn 13de tot 18de jaar een zendingsschool te Honoloeloe.
In China teruggekeerd studeerde hij medicijnen te Hongkong (1891-1894), doch moest in verband met het mislukken van een poging tot revolutie door een geheim revolutionnair genootschap, waarbij hij zich had aangesloten in 1895 China verlaten. Hij reisde naar Engeland, Amerika en Japan, waar hij een revolutie tegen het Mandsjoe-regime trachtte te ontketenen met behulp van talrijke in het buitenland verblijvende Chinezen. Vooral onder de Chinese studenten in het buitenland was zijn invloed groot.
In 1905 werd in Japan onder zijn leiding de T’oeng Meng Hwei gesticht, waaruit later de Kwo Min Tang zou voortkomen. Soen Yat-sen’s theorieën op politiek en economisch terrein, die hij in die tijd propageerde, zijn later door hem samengevat als de theorie van de drie „volksbeginselen” en de „vijf machten”. De drie „volksbeginselen” van ras, democratie en volkswelvaart beoogden een gelijkstelling van China met de andere volkeren, een democratische, republikeinse regering en een verhoging van de volkswelvaart. De vijf machten die dit mogelijk zouden moeten maken waren: de wetgevende, de rechterlijke en de uitvoerende macht, een examinerende, welke de taak van het eeuwenoude, in 1905 afgeschafte examenstelsel zou moeten vervangen en de censurerende macht, eveneens een oude Chinese instelling, die het recht had op objectieve wijze het gedrag van de regering te critiseren. Deze theorieën, samengevat in één werk (zie lit.) vormen de leidraad voor de Kwo Min Tang.
Bij het uitbreken van de Chinese revolutie, niet in de laatste plaats aan Soen’s activiteit in de aloude geheime genootschappen in Kwangtoeng te danken, keerde hij naar China terug. In 1912 werd hij tot president van de voorlopige Chinese regering gekozen, doch moest reeds na een maand het veld ruimen voor Yüan Sje-k’ai, die het leger in zijn macht had na de abdicatie van de Keizer.
Soen verliet wederom zijn vaderland, doch organiseerde in 1917 een tegenregering in Kanton en werd in 1921 tot tegen-president benoemd. Door Soen Yat-sen’s toedoen werd de communistische partij van China opgenomen in de Kwo Min Tang en samen met Tsjiang K’ai-sjek, die Soen’s opvolger zou worden, werd met Russische hulp de strijd tegen de generaals van het Noorden aangebonden. De definitieve verovering van het Noorden en de breuk met de communisten maakte Soen niet meer mee. Zijn staatsrechtelijke theorieën zijn van grote invloed geweest op de vorming van het republikeinse China. Zijn politiek testament, waarvan de authenticiteit overigens twijfelachtig schijnt te zijn, beveelt o.a. samenwerking met Rusland aan, en geniet in China grote bekendheid. De verering van Soen Yat-sen kan in vele opzichten met de Russische Lenin-verering vergeleken worden.
De weduwe van Soen Yat-sen, een zuster van mevrouw Tsjiang K’ai-sjek, is thans een der vice-presidenten van de Chinese Volksrepubliek. In 1924 werd de Soen Yat-Sen universiteit te Kanton gesticht.
Bibl.: The International Development of China (New York 1922); Aufzeichnungen eines chinesischen Revolutionärs, hrsg. u. eingel. v. K. A. Wittvogel (Wien 1927); San min chu I: The three principles of the People, transl. by F. W. Price (1927, herdr. 1943, Duitse vert.: Die Grundlehren von dem Volkstum, Berlin 1927); The Teachings of S.Y.S., selected by N. Gangulee (London 1945).
Lit.: Wou Saofong, Sun Yat-sen, sa Vie et sa Doctrine (Paris 1929); G. Soulié de Morant, Soun Iat Senn (Paris 1932); Hung Jair, Les idéés économiques de S. Y. S., diss. Toulouse 1934): H. B.
Ristarick, S., Liberator of China (New York 1934); P. M. A. Lineborger, The Political Doctrines of S. Y. S., diss.
John Hopkins Univ. (Baltimore 1937); B. Martin, Strange Vigour (London 1944); N. B. Baker, S. (New York 1946); S. Chen en P. S.
R. Payne, S. (New York 1946).