plantenfamilie uit de orde der Terebinthinae met ca 200 soorten in de warmere gewesten, houtgewassen met een bittere schors, meest gevinde bladen zonder steunbladen of olieklieren en regelmatige, zelden 2-slachtige bloemen met een 3-5-lobbige kelk, 3-5 kroonbladen, 1 of 2 kransen van meeldraden en 2-6 meer of minder vergroeide carpellen, die later meest worden tot vrije 1-zadige steenvruchtjes.
De bekendste soorten zijn: Ailanthus glandulosa Desf., de Hemelboom uit China, met waardevol hout, in het voorjaar roodgekleurde bladen, waarvan in het najaar blaadjes en bladstelen afzonderlijk afvallen, grote trossen onaanzienlijke geelgroene meest 5-tallige bloemen en gevleugelde vruchtjes, in extratropische streken veel aangeplant, in China bij tempels, zich door wortelopslag vermeerderend; Brucea sumatrana Roxb., wild en gekweekt in geheel Z.O.-Azië, een kleine boom met, in okselstandige bloeiwijzen, zeer kleine bloemen met 4 carpellen, die tot 4 steenvruchtjes rijpen, de zgn. Makassarpitjes, die om hun bitterheid evenals de schors als maagmiddel en tegen koorts en wormen gebruikt worden; Irvingia gabonensis Baill., uit West-Afrika, met voedzame, vet- en eiwitrijke zaden (zie dikavet); Picrasma excelsa Planch., van de Antillen, die het zgn. Jamaica-Kwassiehout (Lignum Quassiae jamaicense) levert; Quassia amara L., een kleine boom uit tropisch Amerika, in Indonesië gekweekt, met meest 3-jukkig oneven gevinde bladen met een gevleugelde hoofdnerf en grote rode bloemen, die het Surinaams kwassiehout (Lignum Quassiae surinamense) levert; Simaruba amara Aubl. (syn. officinalis D.C.), waarvan de wortelschors (Cortex Simarubae) gebruikt wordt als het hout van Picrasma en Quassia (Antillen, Guyana).
PROF. DR TH. J. STOMPS