Franse schrijfster (Saint-Sauveur-en-Puisaye 28 Jan. 1873), huwde in 1893 de journalist Willy (Henri Gauthier-Villars) en debuteerde in de letteren door met hem samen de bekende autobiografische serie te publiceren Claudine à l’école (1900), Claudine à Paris (1901), Claudine en ménage (1902), Claudine s’en va (1903). Na van Willy gescheiden te zijn, trouwde zij met de journalist Henry de Jouvenel, van wie zij later ook weer scheidde.
Zij behoort tot de knapste schrijvers uit de Franse literatuur, dank zij haar weergaloze evocatiekunst, haar onuitputtelijke rijkdom aan woordschakeringen, haar gevoeligheid voor tastindrukken, haar geur- en kleurvergelijkingen. Haar ingeboren liefde voor de planten- en dierenwereld van haar provincie Bourgondië heeft haar gemaakt tot een van de grote schrijvers over de dierenwereld; op onfeilbare wijze heeft ze haar beesten de vereiste doses menselijkheid en animaliteit weten toe te dienen, zodat haar Dialogues de Bêtes (1904) ongeëvenaard zijn. Maar boven alles blijft haar werk autobiografisch: La Maison de Claudine; L’Envers du MusicHall (1913); La Vagabonde (1910). Noemen we nog Ces plaisirs . . . (1932); met ontroerende herinneringen aan de ongelukkige dichteres Renée Vivien.Daar de statuten van de Académie Française zich tegen de toelating van vrouwelijke leden verzetten, heeft men Colette geëerd door haar in 1936 te kiezen als lid van de Belgische Académie royale de langue et de littérature française als opvolgster van de dichteres de Comtesse de Noailles.
DR R. WIARDA
Bibl.: Romans: onder pseud. Willy: Minne (1904); Les Égarements de Minne (1905) ; beide herdrukt in één deel onder de titel L’Ingénue libertine (1909); onder pseud. Colette Willy: La Retraite sentimentale (1907) ; L’Entrave, suite de La Vagabonde (1913); Mitsou ou Comment l’Esprit vient aux Filles (1917); Chérie (1920). Onder pseud.
Colette: La Femme cachée (1924): La Fin de Chéri (1926) ; La Naissance du Jour (1928) ; La Seconde (1929); Le Blé en Herbe (1929); La Chatte (1933); Duo (1934); Le Toutounier (1939). Verhalen en memoires: Sept Dialogues de Bêtes, herdr. van Dialogues de Bêtes (1904) ; Les Vrilles de la Vigne (1908); La Paix chez les Bêtes (1916); Les Heures longues (1917); Sido (1929); Mes Apprentissages (1936); Mes cahiers (1941); Trois... six ... neuf (1947); L’Étoile Vesper (1947). Voorts enige bundels theatercritieken onder de titel: La jumelle noire (1934 en vlg.).
Lit.: Jean Larnac, Colette, sa vie, son œuvre (Paris 1927); Claude Chauvière, Colette (Paris 1931); Amélie Fillon, Colette (Paris 1933); P. Trahard, L’Art de G. (1941); G. Truc, Mad. C. (Paris 1941).