Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 17-10-2024

SCHUBERT, franz

betekenis & definitie

Oostenrijks componist (Wenen 31 Jan. 1797 - 19 Nov. 1828), ontving vioollessen van zijn vader, orgellessen van M. Holzer, werd Hofsängerknabe in het Weense „Konvikt”, studeerde bij A.

Salieri, toonde zich een wonderkind als componist, volgde op verzoek van zijn vader — die zelf schoolmeester was — een onderwijzersopleiding en was van 1814 tot ’17 als hulponderwijzer bij zijn vader werkzaam. Inmiddels componeerde hij met een verbazingwekkende vruchtbaarheid. Heel langzaam drong iets van zijn groot muzikaal talent te Wenen door, zodat hij zich als muziekleraar kon vestigen, zij het steeds kampend met moeilijke financiële omstandigheden. In het voorjaar van 1828 gaf hij in navolging van de door Schubert zo hoogvereerde, inmiddels gestorven Beethoven een zgn. Academie, d.i. een groot concert van eigen werken. De opbrengst hiervan (ƒ 800) stelde hem in staat een deel van zijn schulden te betalen, een piano te kopen en een andere hartewens te vervullen, nl. nu eens eindelijk contrapunt te gaan studeren bij de befaamde paedagoog S. Sechter.Kort na de aanmelding als leerling beëindigde een typhusaanval zijn leven, dat voor tijdgenoten volgens het grafschrift van Grillparzer een schone belofte inhield. Latere generaties zouden pas dankbaar beseffen welk een rijke vervulling in de stapels manuscripten was geboekstaafd. Hoewel Schubert zich in vrijwel ieder muzikaal genre heeft geuit, ligt zijn grootste betekenis op het terrein van het lied. De sfeer van het gedicht wist hij in zijn muziek op te roepen en te versterken. Het woordaccent inspireerde hem steeds tot de gevoelige lyrische melodieën, waarvan een aantal in het hart van iedere muziekliefhebber gegrift blijft. Men mag echter niet uit het oog verliezen, dat, ook al zou hij niet één lied geschreven hebben, hij door zijn orkest- en kamermuziek een plaats zou hebben verworven onder de grote meesters van de toonkunst.

Bibl.: Sch. schreef voor orkest: 8 symphonieën, 8 ouvertures, een concertstuk voor viool en een aantal dansen; Kamermuziek: een nonet, 2 octetten, 4 kwintetten, waaronder het zgn. Forellenkwintet, 15 strijkkwartetten, een pianokwartet, 4 pianotrio’s, een strijktrio, 3 sonatines voor viool en piano en andere duo’s; voor piano: 10 sonates, Valses nobles, Valses sentimentales, talrijke andere dansen (Walzer, Ländler en Ecossaises), Moments musicaux, variaties en vele andere stukken, ook voor piano vierhandig; 4 opera’s, 4 operettes, toneelmuziek bij Rosamunde, 4 cantates, 7 missen, koorwerken en een haast ontelbaar aantal liederen, waarvan tot een cyclus verenigd werden: Die schone Müllerin, Winterreise en Schwanengesang.

Lit.: O. E. Deutsch en L. Schiebler, Fr. Sch., die Dokumente seines Lebens, 3 dln (1913); M. Friedländer, Beiträge zu einer Biographie Fr.

Sch. (1887); W. Dahms, F. Sch. (1912); K. Ph. Bernet Kempers, Sch. (1938); W. en P. Rehberg, F.

Sch. (1946); B. Paumgartner, Sch. (1946); O. E. Deutsch, Sch. Thematic Catalogue (1951).

< >