Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 17-10-2024

SCHREURS, jacques

betekenis & definitie

Nederlands dichter en schrijver (Sittard 9 Febr. 1893), trad toe tot de congregatie der missionarissen van het H. Hart, werd in 1919 priester gewijd.

Zijn poëzie is van een lichte, soms zelfs opgetogen vrome toon, eenvoudig en beminnelijk, en van een warme en hartelijke geest en stemming en natuurliefde doortrokken. Behalve verzenbundels zijn van zijn hand ook enkele romans en lekenspelen verschenen.Bibl. (voorn. werken):

Poëzie: Voorjaar (1922); Voor U alleen (1922); De bloeiende wijnstok (1924); Nis en nimbus (1933); Sterren en dauw (keurbundel, 1935); De hemelsche speler (1935); Kleine liederen van dood en leven (1938); Het lied van den sluier (1940); Laus infantis (1945); Eiland der eenzamen (1946); Spolia mundi (1949).

Toneel- en lekespelen: Omnis terra (1932); De hemelsche twistappel (1933); Offensief (1933); De Piëta (1938);

Romans: De bruid, die hij niet verwachtte (1940); Kroniek eener parochie (1941).

< >