Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 17-10-2024

SCHORSKEVERS

betekenis & definitie

(Ipidae of Scolytidae) vormen een der hoogst ontwikkelde en meest gespecialiseerde families van kevers. Het zijn kleine bruine of zwarte kevertjes van een zeer gedrongen lichaamsbouw; vooral het achterlijf is kort en bij vele soorten maakt door de eigenaardige vorm der dekschilden het lichaam een afgeknotte indruk.

De korte antennen zijn knotsvormig, de tarsen schijnbaar vierledig.Door hun levenswijze zijn de schorskevers van groot belang voor de bosbouw. De larven — en grotendeels ook de volwassen kevers — leven nl. alle in bomen en wel onderscheidt men twee biologische groepen, t.w. de schorsbroeders, die inderdaad op de grens van schors en hout leven en de houtbroeders, die in het hout zelf boren.

De schorsbroeders veroorzaken de zeer karakteristieke vraatbeelden, welke bestaan uit een moedergang van gelijkmatige wijdte, vanwaar op regelmatige afstanden en vaak ongeveer loodrecht er op de dochtergangen ontspringen, die, naarmate zij zich van de moedergang verwijderen, geleidelijk wijder worden. Dit vraatbeeld komt tot stand doordat de moederkever, al borend, op regelmatige afstanden haar eieren deponeert en de hieruit komende larven, die zich al vretend van de moedergang verwijderen, groter worden. Iedere soort heeft een kenmerkend vraatbeeld; terwijl een aantal soorten aan bovenstaand schema beantwoordt, maken andere een vertakte moedergang, ofwel de moederkever leeft in een korte wijde ruimte, vanwaar de dochtergangen naar alle zijden uitstralen.

De volwassen larven verpoppen zich aan het eind van haar gang, vanwaar de kever zich later naar buiten boort. De kevers maken vervolgens een periode van rijpingsvraat door, gedurende welke de voortplantingsorganen tot ontwikkeling komen. Deze rijpingsvraat kan vóór het uitboren in de omgeving van de poppenwieg dan wel elders op de boom plaats vinden. Het laatste komt o.a. voor bij de beruchte dennenscheerder, Myelophilus piniperda, die juist door deze rijpingsvraat, waarbij de jonge eindloten der dennen worden uitgehold, de meeste schade aanricht. Ook de iepenspintkevers zijn vooral schadelijk door de rijpingsvraat aan dunne takken omdat zij hierbij de sporen van schimmel der iepenziekte overbrengen. Een aantal soorten is polygaam; in dit geval boren de mannetjes een „paringskamer”, waarin zij door de wijfjes worden opgezocht. Hier ontstaat dan een vraatbeeld met verscheidene moedergangen.

Een geheel ander vraatbeeld, dat trouwens pas bij het zagen van het hout te voorschijn komt, geven de houtbroeders. Ook hier onderscheidt men een moedergang en dochtergangen, die een onregelmatiger voorkomen hebben dan bij de schorsbroeders. Het merkwaardigste is, dat in de gangen van deze kevers en hun larven zeer specifieke, zgn. ambrosiaschimmels groeien, die het eigenlijke voedsel van deze dieren uitmaken. De infectie heeft waarschijnlijk plaats doordat het wijfje een hoeveelheid van deze schimmel in haar darmkanaal meevoert.

De schade, welke door de schorskevers aan de bomen wordt toegebracht, is tweeledig, nl. direct en indirect. Daarbij zij nog vooropgesteld, dat slechts bij een zeer sterke vermeerdering kerngezonde bomen worden aangetast, normaliter prefereren de kevers zwakke en ziekelijke bomen, waaraan zij dan de genadeslag toebrengen. De directe schade bestaat (bij de veel talrijker schorsbroeders) in de vernietiging van de voor de levensverrichtingen belangrijkste weefsels: schors, cambium en jong hout, de indirecte schade door overbrenging van ziekten en rijpingsvraat.

DR G. BARENDRECHT

< >