een factie die met haar tegenpartij, de Vetkopers, de tegenwoordige provincies Groningen en Friesland gedurende enige decenniën voor en na 1400 in een toestand van voortdurende vete hield. In Groningen kwamen de beroeringen na 1422 tot rust, in Friesland bleven de partijschappen nog bijna een eeuw langer voortduren (zie Friesland, geschiedenis, en Groningen, geschiedenis).
De naam duidt misschien op de leidende positie, die de Cisterciënser kloosters met hun grijsgeklede monniken aanvankelijk bij deze partij innamen, in tegenstelling met de Benedictijnen en Praemonstratensen die Vetkopers waren. De zin van de partijstrijd is niet duidelijk. Geen der facties kon er aanspraak op maken specifiek nationale belangen voor te staan.
Lit.: P. J. Blok, Schieringers en Vetkopers (in: Bijdr. Vad. Gesch., 3de reeks VII, 1893, blz. 1-40); J. F.
Niermeyer, in: Algem. Gesch. d. Nederl. III (1951), blz. 159.
