Duits schrijver (Elbing 6 Der. 1885), studeerde letteren en was journalist. In 1938 vestigde hij zich te New York.
Zijn eerste lyriek doet denken aan Stefan George; zijn gehele œuvre — ook drama’s en romans omvattend — vertoont een meesterlijke geslotenheid van vorm, zij het dat zijn prozawerk ongelijk is van waarde. Zijn belangrijkste romans zijn Helianth (1920, herz. 1923) en Die Geschichte der Brüder Chamade (1928).Bibl.: lyriek: Attische Dämmerung (1914); Heroische Fahrt (1914); Gedichte aus den Jahren 1915-1930 (1931).
Drama’s: Die Mütter (1914); Demetrius (1922); Konstantin der Grosse (1925).
Romans en novellen: Gudula (1918); Elli oder die sieben Treppen (1919); Das Prisma (1924); Der goldene Wagen, (1927); Ruhland (1937); Rudolf Erzerum (1945); Der Geisterseher und seine Frauen (1949). Voorts vert. van Ilias en Odyssee (1927, 1929).
Lit.: K. Busse, A. S. in: Preuss. Jahrb. CCII (1925); W. Muschg, Der dichterische Charakter.
Eine Studie über A. S.’s Helianth (1929); W. Ehlers, A. S., das Werk, eine Bibliographie (1935).