Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 17-10-2024

SCALIGER, josephus justus

betekenis & definitie

een der grootste geleerden van het Renaissance-tijdvak (Agen a. d. Garonne 5 Aug. 1540 - Leiden 21 Jan. 1609), genoot zijn Latijnse vorming bij zijn vader, de vermaarde arts en humanist Julius Caesar Scaliger.

Als 19-jarige ging hij naar Parijs en ontwikkelde zich vooral door zelfstudie tot een meester in het Grieks en tot een groot kenner van Hebreeuws, Arabisch en verscheidene Oosterse talen. Hij werd te Parijs Hugenoot en nam actief deel aan de Franse godsdienstoorlogen. Na de Bartholomeüsnacht (1572) vestigde hij zich te Genève, waar hem een lectoraat werd opgedragen (tot 1574). Daarna is hij bijna 20 jaar lang in Frankrijk gebleven.

Uit deze Franse tijd dateren enige werken, die voor de ontwikkeling der philologie van de grootste betekenis zijn geweest en alle gedrukt zijn door Robertus Stephanus: Festus, de dichters Catullus, Tibullus en Propertius en ten slotte Manilius, de astroloog (1579). De commentaren van Scaliger tot deze duistere verzen vormen op zichzelf een leerboek der antieke sterrenkunde. Zijn aanraking met deze klassieke auteurs richtte zijn aandacht op de antieke kalenderstelsels. Scaliger was de eerste, die er zich rekenschap van gaf, dat de oude geschiedenis niet alleen die van de Grieken en Romeinen was, maar dat ook de geschiedenis der Joden, samen met die der andere oude volken, een element der Oude Geschiedenis vormt.

In een groot werk, De Emendatione Temporum, gaf hij een zifting van al wat in de door hem bereikbare bronnen over de tijdrekening van alle oude volkeren aan materiaal voorhanden was. Hij trachtte hun kalenderstelsels te reconstrueren en zodoende tot de vaststelling van epochae, solide uitgangspunten voor historisch onderzoek te komen (uitg. in druk d. Mamertus Patisson, 1583).

In 1592 ontving hij een officiële uitnodiging uit Leiden om een post aan de toen nog geen 20 jaar oude universiteit aldaar te aanvaarden. Het jaar daarop (26 Aug.) kwam hij te Leiden aan en is daar tot zijn dood gebleven.

In 1594 verscheen zijn tot zijn laatste levensdagen betwist Epistel aangaande de Ouderdom en Glorie van het Geslacht Scaliger, op uitnodiging van de curator Janus Dousa opgesteld. De vader, Julius Caesar, beschouwde zichzelf als een telg uit het beroemde Veronese geslacht Della Scala; de zoon had deze aanspraken volgehouden en te Leiden werden zij door de overheid erkend. Toen Scaliger in botsing kwam met de Jezuïeten, die zich in hun invloed door Scaliger bedreigd gevoelden, lieten zij door een Duitser (Gaspar Schoppe, Scioppius) een boek samenstellen: „De ondergeschoven Scaliger” (Sc. hypobolimaeus, 1607), waarin de burgerlijke afkomst van deze vorstentelg werd betoogd. Het telt meer dan 800 kwarto bladzijden en is met grote hatelijkheid maar tevens bekwaamheid geschreven.

Scaliger was alleen naar Leiden gekomen op voorwaarde, dat hij geen college behoefde te geven. Zijn huis echter was een verzamelpunt van studenten en menig talent is door hem vroegtijdig opgemerkt (bijv. Dan. Heinsius, Hugo de Groot, Willebrord Snellius).

Zijn werkzaamheid te Leiden grenst aan het ongelofelijke; tot 1600 verschenen van hem edities, rijkelijk van aantekeningen voorzien, van Theocritus, Publius Syrus en Apulejus, terwijl van zijn Catalecta, Lycophro, Catullus en Manilius nieuwe drukken het licht zagen. De grootste vermeerdering had De Emendatione Temporum ondergaan (1598), waarvan de Leidse uitgaaf op de titel vermeldt, dat het bijkans een geheel nieuw werk kan lijken.

In zijn 60ste jaar zette Scaliger zich tot het schrijven van zijn hoofdwerk, de Thesaurus Temporum (schat der tijden), een tijdtafel der gehele oude geschiedenis, gebaseerd in de eerste plaats op de door hem gereconstrueerde teksten en fragmenten van de Kroniek van Eusebius. Uit zijn correspondentie kan men nog lezen welke moeite hij zich gaf om handschriften te zijner beschikking te krijgen. Vrezend, dat de dood hem ontijdig zou verrassen, arbeidde hij aan dit werk dag en nacht met slechts één onderbreking, door wachten op handschriften veroorzaakt. In 1606 verscheen de Thesaurus, een foliant van 1368 bladzijden.

Scaliger werd te Leiden begraven in de Waalse kerk; in 1819 zijn zijn resten en een te zijner nagedachtenis in de muur aangebracht monumentje, wegens afbraak dier kerk, naar de Pieterskerk overgebracht. De kopij voor nieuwe edities van Manilius, De Emendatione en de Thesaurus, bevond zich onder zijn nagelaten papieren. Zijn kostbare verzameling Oosterse en andere handschriften vermaakte hij aan de Leidse Universiteitsbibliotheek, tot welker grootste schatten ze behoren.

DR W. E. VAN WIJK

Lit.: A. du Chesne, Hist. généalogique de la Maison des Chasteigners (Paris 1634); Ch. Nisard, Le Triumvirat littér. au XVIe siècle: Juste Lipse, J. Sc. et Isaac Casaubonus (1852); J. Bernays, Joseph-Justus Scaliger (Berlin 1855) (hierin uitgebr. lijst van Sc.’s werken); Ch. Borgeaud, Hist. de l’Univ. de Genève (Genève 1900); P. S.

Molhuysen, De Komst van Sc. in Leiden (Leiden 1913); G. W. Robinson, Autobiography of Joseph Sc. (Cambridge, Mass., 1927; uitstek, inl. tot zijn persoon en werk). Vgl.: G. Cohen, Ecrivains français en Hollande (Paris 1920), blz. 187-217.

< >