is de naam voor de godinnen der Indische mythologie, die als echtgenoten van verschillende goden optreden, vooral voor die van Śiva. Zij stellen de levende energie, zowel de opbouwende als de vernietigende, voor en beheersen het geslachtelijk leven.
Haar aantal is ontelbaar (zeer veel ziektegodinnen, van wie verscheidene prae-arische) en in tal van verhalen spelen zij een zeer voorname rol, ja overvleugelen ze vaak hun echtgenoten. Vooral bij de noordelijke Boeddhisten staan zij in hoge eer. In het Brahmanisme en het latere Hindoeïsme zijn de bijzonderste Śakti’s: Sarasvatî, echtgenote van Brahman en beschermster van kunsten en wetenschappen; Śrî of Lakśmî, echtgenote van Visnu en godin van het geluk en van de schoonheid, en vooral de śakti van Śiva, Durgâ, Kâlî of Candî in haar vreeswekkend aspect, Umâ of Parvatî in haar gunstige verschijningsvorm.Lit.: J. Woodroffe, Shakti and Shâkta (London 1929); A. Avalon, Principles of Tantra (London 1915); Bhattacharyya, An Introduction to Buddhist Exoterism (Oxford 1932); Idem, The Indian Buddhist Iconography (London 1924); A. Getty, The Gods of Northern Buddhism (Oxford 1914).