zijn de larven van vlinders. Zij vormen een afzonderlijk type van insectenlarve, dat verder nog wordt aangetroffen bij de bladwespen en, in afwijkende vorm, bij de schorpioenvliegen en schietmotten.
Gewoonlijk wordt de rups gedefinieerd als een weke larve met harde kop, 3 paar borstpoten en 3-5 paar buikpoten. Aan de kop vindt men een paar zeer kleine antennen, monddelen, waarvan vooral de voorkaken zeer sterk ontwikkeld zijn en, aan weerszijden in een boog geplaatst, 6 enkelvoudige oogjes. De drie borstsegmenten dragen ieder één paar gelede poten, die in een klauwtje eindigen; de achterlijfssegmenten 3-6 en 10 ieder een paar ongelede, korte, vlezige poten, die op de zool een hele of halve krans van gebogen haakjes dragen. Het laatste paar wordt vaak naschuivers genoemd. De spanrupsen hebben alleen achterlijfspoten op de segmenten 6 en 10.
De vrij op planten levende rupsen zijn meestal min of meer gekleurd, hetzij vrijwel effen groen, hetzij in een opvallend patroon (beschuttende en schrikkleuren). Dit kan zowel in de huid zelf liggen als in de beharing, die soms zeer sterk ontwikkeld is. Behalve haren vindt men bij rupsen nog dorens en stekels, die nog vertakt kunnen zijn. Sommige rupsen hebben „brandharen”, die in verbinding staan met huidkliertjes en een sterk prikkelende werking op onze huid uitoefenen. Ook komen uitstulpbare organen voor, die, waarschijnlijk van de voedselplant afkomstige, vluchtige stoffen afscheiden. De verborgen, in het inwendige van hun voedsel levende rupsen zijn veelal grauw of kleurloos.
De meeste rupsen zijn echte planteneters; van dierlijk voedsel leven o.a. de rupsen van kleermotten. Vrijwel alle rupsen bezitten een sterk ontwikkeld spinvermogen. De „speekselklieren” scheiden nl. een stof af, die aan de lucht verhardt tot zijde. Behalve voor het spinnen van een cocon, hetgeen lang niet alle rupsen doen, gebruiken zij deze zijde voor het maken van beschuttende spinsels, zoals de bekende stippelmotten van de kardinaalsmuts.
Van de rupsachtige larven uit andere insectengroepen kunnen slechts die van de bladwespen, de zgn. bastaardrupsen, met echte rupsen verward worden. Zij zijn hiervan te onderscheiden doordat zij 6-8 paar buikpoten en aan weerszijden van de kop slechts één oogje hebben.
DR G. BARENDRECHT