Frans schrijver (Clamecy, Nièvre, 29 Jan. 1866 - Vézelay 31 Dec. 1944), bezocht de École Normale Supérieure, ging voor zijn musicologische studie naar Rome, waar hij, onder invloed van Malvida von Meysenbug, zijn eerste toneelwerk schreef.
Na zijn terugkeer was hij enige jaren lector in de kunstgeschiedenis aan de École Normale, waar hij vriendschap sloot met zijn leerling Charles Péguy. In diens Cahiers de la Quinzaine publiceerde hij zijn eerste „Vies des hommes illustres” (beroemd om hun lijden): Beethoven (1903), waarin de echo van de Dreyfus-affaire klinkt, Michel-Ange (1906). Op deze biografieën volgen later, na diepere kennismaking met het Oosten, Mahatma Gandhi (1924), Vie de Ramakrishna (1929) en Vie de Vivekananda (1930). Aansluitend bij de mannen van het Comité du Salut Public ijverde Rolland voor een volkstoneel (Le Théâtre du Peuple, 1903, n. ed. 1913). Voor dit toekomsttoneel schreef hij een aantal stukken, waarvoor de stof ontleend werd aan de geschiedenis van de Franse Revolutie (Morituri, later Les Loups gedoopt, 1898 enz.). Niet ontmoedigd door het gebrek aan succes, zette Rolland deze serie voort tot het eind van zijn carrière (Robespierre, 1939) en onder deze stukken is wellicht zijn literair gaafste werk (Le Jeu de l’Amour et de la Mort, 1925).
Benoemd in 1902 als muziekleraar aan de École des Hautes Études Sociales, later aan de Sorbonne, zette hij onderwijl zijn musicologische arbeid voort, ook als criticus aan de Revue musicale en de Revue de Paris, waaraan we te danken hebben de studies uit Musiciens d’autrefois (1908) en Musiciens d’aujourd’'hui (1908).
Steeds onder invloed der muziek schreef hij de romancyclus Jean-Christophe (1904-1912), waarin hij enerzijds de biografie gaf van een geniaal musicus, voor wie Beethoven als model diende, maar in wie men ook trekken vindt ontleend aan Wagner, Mozart, Gluck en een vriend en tijdgenoot P. Dupin. Anderzijds trachtte hij aan te tonen dat de Franse en Duitse beschaving elkander moeten aanvullen. Met dit werk, terecht geprezen om de schildering van de vrouwenfiguren (over de stijl heerst veel misverstand), verwierf Rolland zich een wereldreputatie, officieel erkend door de grote prijs van de Académie Française en de Nobel-onderscheiding.
Nu volgde het luchtige Colas Breugnon (1914). In een tweede romanserie, L’Âme enchantée ( 1922-1933), heeft de sterke tendens de kunstwaarde geschaad. In het begin van Wereldoorlog I schreef Rolland een aantal artikelen in de Journal de Genève, gebundeld tot Au-dessus de la Mêlée (1915), waarmee hij groot moreel gezag verwierf in het buitenland, maar waarvoor hij in Frankrijk werd verguisd. Bij deze pacifistische artikelen sluiten aan de idylle Pierre et Luce (1918), het filosofische L’un contre tous, later omgewerkt tot Clérambault, histoire d’une conscience libre pendant la guerre (1920) en het satirieke Liluli (1919). Uitgeweken naar Zwitserland, werkte R. Rolland onder auspiciën van het Rode Kruis aan de organisatie van de bemiddelingsdienst voor krijgsgevangenen.
Na de oorlog werd hij onder invloed van de politieke gebeurtenissen militant revolutionnair: Quinze Ans de Combat, 1919-1934 (1935), maar koos, aan de vooravond van Wereldoorlog II, partij voor Frankrijk (Valmy, 1938). Tijdens de bezetting werd hij met rust gelaten, zodat hij niet alleen zijn groot werk over Beethoven kon beëindigen, maar ook de liefdevolle biografie over zijn leerling en vriend Péguy. De invloed van Romain Rolland, in het buitenland nog meer dan in Frankrijk zelf, en met name in de Oosterse landen, is zeer groot, getuige o.a. het Liber Amicorum R.R. (1926) en vooral het Bulletin de l’Association des Amis de R.R., sedert Aug. 1946.
DR R. WIARDA
Bibl.: Romans: Jean-Christophe: I L’Aube, II Le Matin, III L’Adolescent, IV La Révolte, V La Foire sur la Place, VI Antoinette, VII Dans la Maison, VIII Les Amies, IX Le Buisson ardent, X La Nouvelle Journée (Ed. or. in 17 Cahiers de la Quinzaine 1904-1912); L’Âme enchantée: I Annette et Sylvie (1922); II L’Été (1923); III Mère et Fils (1927, 2 vol.); IV L’Annonciatrice (1933, 3 vol.).
Toneel: Saint-Louis (1897); Aërt (1898); Le Triomphe de la Raison (1899), deze 3 verenigd: Les Tragédies de la Foi (1913); Les Loups (1898); Danton (1899-1900); Le 14 juillet (1902), deze 3 verenigd tot Théâtre de la Révolution (1909); Le Temps viendra (1903); Les Vaincus (Anvers 1922); Pâques fleuries (1926); Les Léonides (1928). Biografieën, essays en brieven: Millet (alleen i. h. Eng., London 1902); Vie de Tolstoï (1911); Les Précurseurs (1919); La Révolte des Machines ou la Pensée déchaînée (1921); Empédocle d’Agrigente, gevolgd door L’Éclair de Spinoza (1931); R. R., Malvida von Meysenbug, Ein Briefwechsel 1890-1891 (Stuttgart 1932); Par la Révolution la Paix (1935); Compagnons de Route. Essais litt (1936); Péguy (1944, 2 vol.); Le Seuil, précédé du Royaume du T (1945); Le Périple (1946); De Jean-Christophe à Colas Breugnon, pages de journal (1946); Choix de Lettres à Malvida von Meysenbug (1948); Corr. entre Louis Gillet et R. R. (1949); Richard Strauss et R. R. (1951).
Muziek: Les Origines du théâtre lyr. mod. Hist. de l’Opéra en Europe avant Lulli et Scarlatti, diss. (1895); Hugo Wolf (R. de Paris, 1905); Haendel (1910); Voyage musical aux pays du passé (1919); Les Grandes époques créatrices de Beethoven: I De l’Héroïque à l’Appassionata (1928); II Goethe et Beethoven (1930); III Le Chant de la Résurrection (1937); IV La Neuvième Symphonie (1943); V Les Derniers Quatuors (1943); VI Finita Comœdia (1945); VII Les Aimées de Beethoven (1949).
Lit. (beknopt): J. Bonnerot, R. R. Son œuvre (1921, uitst. inl.); P. J. Jouve, R.
R. vivant 1914-1919 (1920); Speciaal no van Europe (Febr. 1926); S. Zweig, R. R., der Mann und das Werk (Frankfurt 1929); A. Kaempffer, R. R.s Frauengestalten, diss. Jena (1931); Ch.
Sénéchal, R. R. (1933); R. A. Wilson, The Pre-war Biographies of R. R. and Their Place in His Work (Oxf. Un.
Pr. 1939); A. R. Lévy, L’idéalisme de R. R. (1946); M. Descottes, R. R. (1948); R.
Arcos, R. R. (Paris 1950); R. R. et la Belgique, Hommages etc. (Bruxelles 1950); W. T. Starz, A Critical Bibliography of the Published Writings of R. R. (Evanston, Ill., 1950); J.
Romein, R. R. Inl. tot Jan-Christoffel (1918); H. Roland Holst, R. R. (1946); J. Greshoff, M. ter Braak, E. du Perron, Sans famille. Drie brieven over een hedendaags vraagstuk (1947).