Het roeien is waarschijnlijk de oudste vorm van voortbeweging op het water, die de mensheid kent. De eerste van Adams afstammelingen, die de zee zag of een diepe rivier had over te steken, moet, heeft een Engels roeienthousiast eens geschreven, de grondlegger zijn geweest van de roeisport: een tak van een boom, of een holle boomstam, voortbewogen door als riembladen gebruikte handen — ziedaar de eerste wijze, waarop de mens zich op het water voortbewoog.
Later ontstonden peddels en riemen, kregen de vaartuigen bepaalde vormen en afmetingen, die aangepast waren aan de eisen, die er aan gesteld werden. Het roeien is de kunst om de in de boot uitgeoefende lichaamskracht om te zetten in een voorwaartse beweging van de boot, in snelheid dus. Daartoe zoekt men met behulp van de riembladen een zo vast mogelijk steunpunt in het water en de op deze bladen uitgeoefende kracht drukt als het ware via het draaipunt van de hefboomsarm, die door de riem gevormd wordt (de dol), de boot naar voren.Oorspronkelijk was de door een of meer roeiers voortbewogen boot een transportmiddel ten dienste van de handel en het verkeer op rivieren, meren en zeeën, en ten behoeve van het krijgsbedrijf. De handels- en oorlogsschepen der oude Grieken waren vnl. roeischepen, voortbewogen door aantallen roeiers, die varieerden van 60 tot 174 man, gelijkelijk over beide boorden verdeeld en bij sommige scheepstypen in twee of drie rijen boven elkaar opgesteld. Naarmate de kunst van het zeilen zich ontwikkelde werd de betekenis van het roeien als transportmiddel kleiner, en zij verdween vrijwel geheel toen de techniek ook voor kleine vaartuigen betrouwbare binnen- en buitenboordmotoren verschafte.
Wat echter met alle voortbewegingsmiddelen, die de mens zich schiep, geschiedde, zag men zich ook bij het roeien voltrekken: het werd behalve transportmiddel ook ontspanningsmiddel, het werd beoefend als sport. Dat geschiedde reeds in de oudste tijden: volgens Pausanias hielden de oude Grieken ieder jaar wedstrijden in roeiboten tijdens het Dionysos-feest in Hermione, en Virgilius beschrijft in het vijfde boek van zijn „Aeneis” een roeiwedstrijd en hij verhaalt hoe een dier roeiers, Gyas, op een kritiek moment in zulk een race zijn stuurman overboord wierp om gemakkelijker het eerst het eindpunt te kunnen bereiken. De ontwerper van de medaille, die aan de roeiers van Oxford wordt uitgereikt wanneer zij de Boatrace winnen, heeft aan deze merkwaardige gebeurtenis gedacht, toen hij in de medaille de inscriptie plaatste „Possunt quia posse videntur” (zij kunnen, omdat zij blijken te kunnen).
Na de ineenstorting van de Griekse en Romeinse beschavingen is de ontwikkeling van het roeien als sport in het duister gehuld. Veel staat er niet over te boek. We weten, dat in 1315 voor het eerst roeiwedstrijden zijn gehouden op de lagunen bij Venetië, en we weten dat ook in Nederland het roeien wel eens werd gebezigd als ontspanningsmiddel en als vorm van krachtmeting. Admiraal de Ruyter organiseerde van tijd tot tijd wedstrijden in het hardroeien tussen de sloepen van zijn oorlogsschepen om zijn manschappen bezig te houden, wanneer zijn vloot in een haven of op een rede lag, een gewoonte, die door andere gezagvoerders werd nagevolgd. Ook later werden feestelijke gelegenheden op of aan het water wel eens opgeluisterd door wedstrijden in het hardroeien voor schippers, veerlieden en andere beroepsroeiers in bedrijfsvaartuigen als vletten en pramen.
De moderne roeisport, wier bakermat in Engeland ligt, dankt haar ontstaan aan zulke wedstrijden voor beroepsroeiers. In het jaar 1715 organiseerde een Engelsman, dr Doggett, een jaarlijkse wedstrijd open voor de „watermen” op de Theems bij Londen. Deze wedstrijd voor het gilde der vletterlieden, die passagiers en goederen overzetten of van de grote zeeschepen overnamen en naar de wal brachten, wordt nog telkenjare gehouden, zij het dan nu voor jonge beroepsskiffeurs. Uit deze „Doggett’s race” ontstonden meer wedstrijden en in 1775 werd voor het eerst op de Theems bij Londen een „regatta” gehouden, waaraan echter uitsluitend door beroepsroeiers werd deelgenomen. Aan de eerste roeiwedstrijden, die driekwart eeuw later in Nederland werden gehouden, namen trouwens ook beroepsroeiers deel: de jonge roeiverenigingen huurden beroepsroeiers als vletterlieden, schippers e.d. om hun ploegen bijeen te krijgen. In Engeland werd toen de roeisport echter reeds op amateuristische grondslag, als ontspanning dus, beoefend.
In het begin der 19de eeuw waren aan de boorden van de Theems drie amateur-verenigingen ontstaan: „The Star”, „The Arrow” en „The Shark”, alle drie reeds lang ter ziele. Over haar geschiedenis is weinig bewaard gebleven, doch in Engeland beschouwt men het ontstaan van deze drie verenigingen als het begin van de periode, waarin de roeiboot niet meer louter object tot het vervoer van personen en goederen was, doch ook middel tot ontspanning en lichamelijke oefening werd. Men mag dus aannemen, dat de roeisport, zoals wij die thans kennen, ongeveer anderhalve eeuw oud is, een periode, waarin zich de organisatie, de roeistijlen en het materiaal ontwikkeld hebben tot de vormen, die wij thans kennen.
In Engeland ontwikkelde de roeisport zich in de eerste helft der 19de eeuw zeer snel, vooral op scholen als Eton en universiteiten als Oxford en Cambridge. Anders dan in Nederland, waar iedere universiteitsstad haar officiële studentenroeivereniging heeft voor de leden van het corps, hebben op de universiteiten van Oxford en Cambridge de „colleges” haar eigen roeivereniging, die te zamen weer de „Boatclub” van hun universiteit vormen. Slechts voor de jaarlijkse „Boatrace”, de wedstrijd in achtriemsgieken op de Theems bij Londen van Putney naar Mortlake over een afstand van 4¼ mijl, wordt door de university-boatclubs een vertegenwoordigende universiteitsacht gekozen uit de beste roeiers der college-boatclubs; op de andere Engelse wedstrijden komen de colleges met haar eigen ploegen uit.
De eerste Boatrace werd reeds in 1829 gehouden op de Theems bij Henley; Oxford won gemakkelijk. Drie jaar eerder had St John’s College te Eton de eerste achtriemsgiek laten bouwen, doch de „Westminster Water-Ledger” (waarschijnlijk het oudste op de roeisport betrekking hebbende werk) vermeldt, dat te Westminster in 1813 reeds geroeid werd in een zesriemsgiek, een boottype, dat thans in onbruik is. Uit de annalen van Brasenose en Balliol College te Oxford valt op te maken, dat in de jaren twintig van de 19de eeuw ook de „bumping-races” ontstonden, die ook thans nog in Engeland druk beoefend worden. De ploegen vertrekken in zulk een race niet gelijktijdig van het beginpunt, doch achtereenvolgens, en het doel is elkaar in te halen en met de punt van de boot het roer van de ingehaalde boot te raken, een „bump” te geven, waarbij de ploeg, die gebumpt werd, de strijd moest staken. Uit deze vorm van wedstrijdroeien zijn de „head of the river”-races ontstaan, zoals er ook in Nederland ieder jaar een aan het begin van het wedstrijdseizoen wordt gehouden om het „langeafstandskampioenschap van de Amstel”. De ploegen roeien daarbij over een traject van 8 km op de Amstel van Ouderkerk naar Amsterdam; zij vertrekken met tussenpozen van omstreeks 15 sec., en de werkelijk geroeide tijd bepaalt hun volgorde; ingehaalde ploegen zetten de wedstrijd gewoon voort.
Grote invloed op de ontwikkeling van de roeisport niet alleen in Engeland, maar over de gehele wereld, heeft de instelling van de Henley Regatta gehad. Deze jaarlijkse roeiwedstrijden (als „Henley Royal Regatta” nog steeds de belangrijkste van het Engelse roeiseizoen) werden in 1839 voor het eerst te Henley-on-Thames gehouden. De „Stewards” (bestuurderen) van deze regatta brachten eenheid in de opvattingen aangaande amateurisme en professionalisme, stelden voorschriften op voor een eerlijk verloop der wedstrijden, die de basis werden voor de thans bestaande internationale roeireglementen, en in Henley ontstond een etiquette, die het roeien in de gehele wereld sterk beïnvloedde met de daar geldende opvattingen van sportiviteit en correctheid.
Omstreeks het midden der 19de eeuw werden in Nederland de eerste roeiverenigingen opgericht, die meestal aanvankelijk ook de beoefening der zeilsport ten doel hadden. De eerste was de in 1846 te Rotterdam opgerichte Kon. Ned. Jachtclub, die thans niet meer bestaat. Een jaar later volgde te Amsterdam de oprichting van de Kon. Ned.
Zeil- en Roeivereniging, die zeer grote invloed gehad heeft op de ontwikkeling van de roeisport en nog jaarlijks grote roeiwedstrijden organiseert, vroeger op de Amstel, sedert 1937 op de Bosbaan bij Amsterdam, doch die zelf niet aan wedstrijden deelneemt. De oudste actieve roeiverenigingen zijn „De Hoop” (opgericht in 1848) te Amsterdam, „De Maas” (1851) te Rotterdam en de Kon. Dordtse Zeil- en Roeivereniging (1851) te Dordrecht. De eerste roeiwedstrijden werden gehouden op de Maas, het IJ en de Amstel, aanvankelijk vaak met beroepsroeiers, later uitsluitend met „liefhebbers”, gelijk men de amateurs betitelde. Vooral in het jaar 1874 en de jaren daarna werden vele nieuwe roeiverenigingen opgericht.
De eerste studentenroeivereniging zag in 1875 het licht: Njord, als onderdeel van het Leidse Studentencorps. Kort daarop volgde Laga te Delft, en uit de uitdagingswedstrijden tussen ploegen van die twee studentenroeiverenigingen ontstond de Universiteitsroeiwedstrijd, die jaarlijks een hoogtepunt van het roeiseizoen in Nederland is en waaraan de studenten-roeiers een zeer hoge waarde hechten. Deze eerste „Varsity” werd op 2 Juli 1878 op het Galgewater te Leiden gehouden in vierriems inrigged gieken tussen ploegen van Njord en Laga op een baan met een totale lengte van 3200 m met twee draaiboeien. In 1882 kwam Triton (Utrecht) voor het eerst uit, in 1883 verenigden de drie studentenroeiverenigingen zich in de (thans Koninklijke) Nederlandse Studentenroeibond, waarbij zich in 1885 Nereus (Amsterdam) voegde en enkele tientallen jaren later Aegir (Groningen) en Argo (Wageningen). Het zijn vooral de studentenroeiverenigingen, die op de roeisport in Nederland sterk hun stempel hebben gedrukt door de kwantiteit en de kwaliteit van de ploegen, waarmede zij telkens weer op het water komen. Het peil van het studentenroeien bepaalt gemeenlijk het peil van het roeien in Nederland.
Het merendeel van de ploegen, die Nederland op Europese kampioenschappen en Olympische Spelen vertegenwoordigde, was afkomstig van Njord, Laga, Triton en Nereus. Een van de voornaamste oorzaken daarvan is ongetwijfeld, dat het wedstrijdroeien een intensieve, veel tijd eisende training vergt en daarom eisen stelt, waaraan de student-roeier gewoonlijk beter kan voldoen dan de burger-roeier. Hetzelfde verschijnsel ziet men in Engeland, Amerika en andere roeilanden.
Hoewel de Nederlandse roeiverenigingen al spoedig het nut van samenwerking inzagen voor de regeling van allerlei vraagstukken, bleef de organisatievorm lange jaren zeer los: als „verbonden Nederlandse roeiverenigingen” kwam men jaarlijks onder voorzitterschap van de Kon. Ned. Zeilen Roeivereniging bijeen. Doch de steeds sterker gevoelde behoefte aan een straffere organisatievorm leidde tot de oprichting op 21 Jan. 1917 van de Nederlandse Roeibond die thans de roeisport in Nederland bestuurt en reglementeert. De bond is aangesloten bij de F.I.S.A., de op 25 Juni 1892 door Frankrijk, Zwitserland, Italië en België opgerichte „Fédération Internationale des Sociétés d’Aviron”, de internationale roeibond, die thans vrijwel alle nationale roeibonden ter wereld omvat en het leidende lichaam voor de internationale roeisport is.
Onder auspiciën van de F.I.S.A. worden jaarlijks (behalve in een jaar, waarin in een Europees land Olympische Spelen worden gehouden) de Europese kampioenschappen georganiseerd, die ook open staan voor niet-Europese landen, maar in Europa moeten worden gehouden. Voorts staan de roeiwedstrijden bij Olympische Spelen onder leiding van de F.I.S.A. Olympische roeiwedstrijden en Europese kampioenschappen worden gehouden in de nummers skif, dubbel-twee, twee met en zonder stuurman, vier met en zonder stuurman en acht, over een afstand van 2000 m, de voor roeiwedstrijden internationaal gebruikelijke afstand.
Deze zeven boottypen zijn uit een evolutie van anderhalve eeuw voortgevloeid. Het zijn gladde boten, zonder naad gebouwd uit een dunne gebogen huid (bij voorkeur van cederhout), waarvan de twee helften zijn gehecht op het uit de spanten en de kiel bestaande geraamte. Zij zijn lang en smal, zeer licht, maar het in balans houden van zulk een glad schip stelt hoge eisen aan de technische kunde der roeiers. Beginnelingen laat men dan ook roeien in overnaadse boten, die zijn opgebouwd uit smalle over elkaar gespijkerde planken, waardoor men naden krijgt, die de boot grotere stabiliteit geven. Voor toerboten (wherries) en oefenboten (tubs en oefengieken) wordt deze bouwwijze steeds toegepast. Bij toerboten onderscheidt men in inrigged (binnenboord) en outrigged (buitenboord) boten.
Bij inrigged boten bevindt zich de dol (het draaipunt van de riem) op het boord van de boot, die dan ook vrij breed moet zijn om de hefboomsarm van de riem niet te klein te maken. Deze dol kan vast zijn (bestaande uit twee evenwijdige, loodrechte scheehouten) of een draaidol zijn. Bij outrigged boten (gelijk alle specifieke wedstrijdboten zijn) bevindt de vaste (metalen) dol (in Nederland ongebruikelijk) of de draaidol zich op een rigger of uitlegger van ijzer, staal of aluminium, die aan de boorden van de boot is bevestigd. De toepassing van uitleggers dateert reeds uit 1816; zij heeft het mogelijk gemaakt bij een gewone hefboomslengte van de riem (d.i. de afstand van de dol tot de greep) de boot smaller te maken en daardoor de snelheid bij gelijke krachtsaanwending groter te maken.
Een van de belangrijkste evoluties in de roeistijl, de wijze van roeien dus, werd veroorzaakt door de uitvinding van de slidings of rolbanken in 1862. De roeiers zitten nu niet (gelijk bij de inrigged wherry meestal nog het geval is) op vaste banken of doften, maar op een bankje, dat op wieltjes langs rails voor- en achteruit kan rijden. Bij het roeien met vaste banken moest de voortstuwende kracht hoofdzakelijk geleverd worden door armen en rug, de sliding schakelde ook de zeer grote kracht van been- en dijspieren in en vergrootte de lengte van de haal. Over de wijze waarop bij de door de sliding mogelijk gemaakte manier van roeien de been-, dij-, rug- en armspieren moeten samenwerken bestaan verschillende opvattingen. Men onderscheidt drie „hoofdstijlen”: de (Engelse) orthodoxe stijl, die de nadruk legt op gelijkheid van lichaamswerk der roeiers en een vrij verre doorzwaai van de rug; de Fairbairn-stijl, die het accent legt op losse en gemakkelijke lichaamshouding en een harde, op een felle uittrap met de benen gebaseerde doorhaal van het blad door het water; en de Connibear- of Washington-stijl, die vooral het midden van de haal (als de hoek van de riem op de boot het meest effectief is) zeer hard wil maken, om de kracht van de benen meer te benutten de sliding langer maakt dan bij de beide andere roeiwijzen gebruikelijk is, en de rugzwaai beperkt tot even door de loodlijn. De roeislag bestaat uit twee in elkaar overgaande (en als één harmonische beweging uit te voeren) phasen: de inzet met gestrekte armen van het blad in het water, met de door het uittrappen van de benen, de rugzwaai en het bijhalen van de armen ondersteunde doorhaal en het uitroeien of loslaten van het water, gevolgd door de recover of het herstel, bestaande uit het strekken van de armen, het terugrollen van het bankje en de reach (het reiken) voor de volgende inzet.
Men onderscheidt bij wedstrijdroeien voorts skifroeien of scullen en boordroeien of oaring. Bij het scullen (in skif of dubbel-twee, in Nederland voor de dames ook in dubbel-vier of quadruple, in sommige andere landen ook in de acht) roeit de roeier of roeister met twee (betrekkelijk korte) riemen. Bij het boordroeien hanteert iedere roeier een (langere) riem. De riemen zijn dan om en om aan bakboord en stuurboord geplaatst. Gebruikelijk (maar niet voorgeschreven) is, dat de slagroeier (de het dichtst bij het roer gezeten roeier, die het tempo — aantal slagen per minuut — en slaglengte aangeeft) bakboord roeit, de boegroeier stuurboord. In Engeland spreekt men dan ook niet van bakboord of stuurboord, maar van stroke-side of bow-side.
De nummering der roeiers geschiedt te beginnen bij de boegroeier, die dus in alle boottypen (twee, vier of acht) no 1 is. Wedstrijdroeiers worden onderscheiden in vier categorieën, afhankelijk van het aantal prijzen, dat zij in open wedstrijden hebben gewonnen: beginnelingen, juniores A en B, en seniores.
In Nederland heeft de laatste kwart-eeuw ook het wedstrijdroeien voor dames een grote vlucht genomen. Ook in enkele andere landen (Engeland, Denemarken, Frankrijk) is dat het geval. Dat heeft in 1951 geleid tot de instelling van jaarlijkse onder auspiciën van de F.I.S.A. te houden internationale wedstrijden voor dames, die in de naaste toekomst wellicht zullen uitgroeien tot Europese kampioenschappen voor dames. De Nederlandse Roeibond, die sinds zijn oprichting Nederlandse kampioenschappen voor heren organiseert, heeft sinds 1946 ook jaarlijks nationale kampioenschappen voor dames uitgeschreven.
A. VAN LEEUWEN
Lit.: G. A. Abendanon, Het Roeien (Deventer 1919); Daan van Amstel, Roeien (Amsterdam 1948); Gerrit Staalman Azn, Toerroeien in Nederland (1947); Roeien: Steve Fairbairn spreekt, bew. Daan van Amstel (Amsterdam 1948); Bernard J. Farmer, Sculling and Rowing (London 1951); Steve Fairbairn on Rowing, ed. by Ian Fairbairn (Londen 1951); R. D. Burnell, Swing Together (Oxf.
Un. Press 1952). Tijdschriften: „Roeien”, off. orgaan van de Ned. Roeibond, o. red. van Aad van Leeuwen, uitg. Ned. Roeibond, Amsterdam; De Waterkampioen, uitg.
A.N.W.B., Den Haag; Rowing, uitg. Rowing Publ., London.
België
Eerst na de ophefmakende overwinningen van de Gentse roeiers op de koninklijke regatta’s van Henley (Engeland) verkreeg de roeisport burgerrecht in België, en groeide de belangstelling van de sportliefhebbers voor de tot dan toe eerder weinig beoefende sporttak.
Reeds in 1860 werden te Luik roeiwedstrijden gehouden — de eerste internationale — waar Parijse verenigingen en ploegen aan deelnamen. Korte tijd daarop werd in dezelfde stad de Sport Nautique de la Meuse opgericht, de oudste vereniging in het land. In 1861 werden ook te Namen internationale regatta’s ingericht, en uit deze tweede competitie ontstond de Club Nautique de Sambre et Meuse. Toen kwam Antwerpen aan de beurt. De gunstige ligging van de Scheldestad voor de beoefening van de roeisport werkte de achtereenvolgende oprichting van drie roeiverenigingen in de hand. Brussel bleef ook niet achter: in 1865 werd er de Royal Sport Nautique opgericht, in 1874 de Réunion Nautique de Vilvorde en in 1878 de Cercle des Régates. In dezelfde periode werden te Gent de Royal Club Nautique (1871) en de Royal Sport Nautique (1883) opgericht. Gaandeweg kwamen ook in andere steden roeiverenigingen tot stand en thans gaat van het publiek een grote belangstelling uit naar de nationale en internationale competities.
De Belgische roeisport is uitgegroeid tot een belangrijke organisatie van clubs, wier activiteit wordt geleid door de Koninkijke Belgische Bond der Roeiverenigingen. In de jongste jaren hebben tal van Belgische roeiers bekendheid verworven in binnen- en buitenland, zo o.m. Piessens, Collet, Van Antwerpen, Rosa, Knysen, Baeten, Georges, Van Stichel. Zij zijn de waardige opvolgers van Visser, Poma, Molmans, Dessomville, allen van Gent, van de gebroeders Lescrauwaet, van Brugge, en van de Luikenaars Roman en Denis. Vele anderen nog hebben in tweeriem, vierriem, achtriem en skiff in het buitenland de Belgische kleuren ter overwinning gevoerd. In België worden de roeiwedstrijden druk gevolgd, mede wegens de gemakkelijke verbindingen over een niet al te uitgestrekt grondgebied. De meest bekende competities worden gehouden te Terdonk (kanaal van Terneuzen), Oostende, Wijnegem, Namen, Dinant, en ook te Brussel.