Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 17-10-2024

RIEMENSCHNEIDER, tilman

betekenis & definitie

Duits beeldhouwer en beeldsnijder (Osterode, Harzgebergte, ca 1460 - Würzburg 7 Juli 1531), was een der grootste meesters van de Duitse beeldhouwkunst en had ca 1500 een omvangrijk atelier. Over zijn jeugd en leertijd bestaan slechts gissingen.

Voor het eerst wordt hij in 1483 te Würzburg genoemd. Reeds in 1504 was hij er wethouder en bekleedde van 1520-’21 het burgemeestersambt; in 1525 raakte hij verward in de troebelen van de Boerenkrijg.Hij werkte zowel in hout (meest lindenhout) als in steen (vnl. zandsteen) en zijn gevoelige, tengere plastieken combineren ernst en gratie met zachte pathos en stille weemoed. Als Laatgothische kunstenaar is de modelering van zijn gestalten rijk, echter niet bewogen; met zijn voortreffelijke techniek bereikte hij de fijnste schakeringen van gevoelsuitdrukking. Het geheel maakt een schilderachtige indruk. Daar hij zich niet van polychromie bediende, komt de mooie, verinnerlijkte volmaaktheid van zijn vormen nog duidelijker uit.

Het vroegst bekende werk is het slechts in enkele gedeelten bewaarde Magdalena-altaar van de parochiekerk in Münnerstedt (1490-’92). Andere jeugdwerken zijn de stenen figuren van Adam en Eva voor de Mariakapel te Würzburg (1491-’93, thans in het Mainfränkische museum aldaar) en de grafmonumenten van Rudolf von Scherenberg (1498-1499) en Konrad von Schaumburg (1499), beide in de Dom te Würzburg. Zijn hoogtepunt bereikte hij in het „Heiligblutaltar” in de Jakobskerk te Rothenburg ob der Tauber (1499-1505) en vooral in het iets later ontstane Maria Hemelvaart-altaar in de Herrgottskirche te Creglingen. In 1513 voltooide hij het pronkgraf voor keizer Hendrik II en diens vrouw Kunigunde (dom te Bamberg). Een laat werk is de bewening van Christus in de parochiekerk te Maidbronn (zandsteen, 1519-’23). Verder zijn talrijke groepen en enkele figuren uit lindenhout van hem bewaard.

Lit.: H. Schrade, T. R., 2 dln (Heidelberg 1927); J. Bier, T. R., 2 dln (4de ed., 1937; ook Wien 1948); Th. Demmler, Die Meisterwerke T.

R. (2de ed. 1939); F. Knapp, T. R. (4de ed. 1941); P. J. Arnold, T. R.

Roman (3de ed. 1939); K. H. Stein, T. R. im deutsch. Bauernkrieg (1944); L. G.

Bachmann, T. R., Meister, Bürger, Rebell (1949); K. Scheffler, Ein deutscher Altar d. T. R. (Königstein i. T., 1949); M.

H. v. Freeden, R.-Bildnisse (Schön. Büch., B. 2, 1950); K. Grönig, T. R. (Osterode 1950); R. Schmidt, Der Marienaltar in Creglingen v.

T. R. (München 1951); K. Gerstenberg, T. R., 3de ed. (München 1952).

< >