naam van een plantenfamilie, verwant met de Arislolochiaceeën*, met ca 55 soorten vnl. in de tropen, wortelloze bladgroenvrije parasieten, die als het mycelium van een zwam in de wortel of stengel van een voedsterplant leven, waaruit slechts een enkele eindstandige bloem of bloemtros te voorschijn komt.
De bloem is meest 1-slachtig, regelmatig, met een bloemdek uit 4 of meer blaadjes, 8 of meer in 1 of meer kransen staande vergroeide meeldraden en een meest onderstandig vruchtbeginsel met veel zaadknoppen met 1 of 2 integumenten, nu eens i-hokkig met 4 of 6-8 parietale zaadlijsten, vaak veelhokkig, dat zich tot een bes ontwikkelt met veel kleine zaden met een harde zaadhuid en een ongedifferentieerde kiem in een olierijk endosperm. Het bekendste geslacht is Rafflesia R.Br., met 12 soorten in het Indomaleise gebied en zeer grote, op de stengels van Tetrastigma-soorten alleenzittende bloemen met een 5-bladig bloemdek, veel in een kring staande meeldraden en een onderstandig onregelmatig veelhokkig vruchtbeginsel met talrijke atrope zaadknoppen met 1 integument op de wanden der hokjes.
R. Arnoldii R.Br., genoemd naar Sir Stamford Raffles en de Britse medicus J. Arnold, die te zamen de soort in 1818 op Sumatra ontdekten, heeft een eerst vleesrode, later donkerbruine, kwalijk riekende, aasvliegen aanlokkende bloem met een middellijn van bijna 1 m, en weinig minder groot is die van de in 1824 door C. L. Blume op Noesa Kambangan ontdekte R. patma BI. Een verwant geslacht is Rhizanthes Dum. (syn. Brugmansia BI.) met bijv. de eveneens op Terastigma-stengels parasiterende R. Zippelii (BI.) Spach, die kleiner bloemen met een van binnen behaard bloemdek heeft en door A. Zippelius, hortulanus te Bogor van 1825-1827, op de helling van de Salak is ontdekt. Een 1-hokkig vruchtbeginsel met vertakte parietale zaadlijsten vindt men bij het in het mediterrane gebied, Zuid-Afrika en op Madagascar 6 soorten tellende geslacht Cytinus L., waarvan C. Hypocistis L., die in het mediterrane gebied op de wortels van Cistus-soorten parasiteert en een tros roodgele bloemen met een 4-slippig bloemdek en een krans van 8 meeldraden of een vruchtbeginsel met 8 zaadlijsten maakt, de bekendste is. Eenhokkig is het vruchtbeginsel ook bij het mede door alleenzittende bloemen en 2 of 3 kransen van meeldraden gekenmerkte geslacht Pilostyles Guill., dat met 20 soorten in Amerika, Afrika en Klein-Azië op de stengels van Leguminosen* voorkomt, zo P. Hausknechtii Boiss. op Astragalus in Klein-Azië.