is in de 15de en 16de eeuw in de Nederlanden het hoogste college voor het geldelijk beheer, naast de vorst of landvoogd. Hij had een functie, grotendeels overeenkomend met het tegenwoordige departement van Financiën, maar sprak ook recht in alle zaken, die de douane of de belastingen aangingen.
Oorspronkelijk was er een ongesplitste Raad van de hertog (z Geheime en Grote Raad); in de 15de eeuw scheidden zich daarvan in de practijk enige leden af, die meer speciaal met de geldzaken waren belast. In 1487 wordt voor het eerst een afzonderlijke instructie opgesteld voor een „cours des finances”, gevormd door enkele edelen en enige rechtsgeleerde ambtenaren. Over de kwestie, in hoeverre de adel en vooral de hoge adel er de opperleiding moest hebben, wordt tijdens Philips de Schone en Maximiliaan veel gestreden. In de 16de eeuw overwint het juridische ambtenaren-element en in de instructie van 1522 wordt feitelijk alleen van hen gesproken, al bleef het gewoonte enkele leden te kiezen uit gestudeerden van adellijke afkomst en een enkele hoge edelman er in te plaatsen. In 1531 wordt de verhouding der Raden definitief geregeld en krijgen de Raad van Financiën, de Geheime Raad en de Raad van State elk hun eigen taak en instructie. Er zijn dan 2 chefs van hoge geboorte en een tresorier-generaal en een aantal commiezen. Deze Raad is tot het einde van het ancien régime in functie gebleven in de Zuidelijke Nederlanden; in het N. heeft hij zijn gezag verloren met de Opstand en is daar niet door een college van die naam vervangen.
DR H. A. ENNO VAN GELDER