Het Nederlandse Wetboek van Strafrecht (op dit punt in verband met de „tegenwoordige tijdsomstandigheden” gewijzigd bij de wet van 19 Juli 1934 Stbl. no 405, houdende nadere voorzieningen ter bescherming van de openbare orde) bedreigt in art. 131 straf tegen hem, die in het openbaar, mondeling of bij geschrift of afbeelding tot enig strafbaar feit opruit. Het Wetboek onderscheidt niet, of de opruiing al of niet gevolg heeft gehad; evenmin maakt het onderscheid tot welk feit opgeruid is, mits het slechts een strafbaar feit is.
Noodzakelijk is het, dat de opruiing, zowel de mondelinge als de schriftelijke, in het openbaar geschied is; bij verspreiding van een geschrift in beperkte, besloten kring is strafbaarheid dus uitgesloten. De wet bedreigt verder straf tegen hem, die een geschrift of afbeelding, waarin tot enig strafbaar feit of tot gewelddadig optreden tegen het openbaar gezag wordt opgeruid, verspreidt, openlijk tentoonstelt of aanslaat of, om verspreid, openlijk tentoongesteld of aangeslagen te worden, in voorraad heeft.Lit.: Noyon-Langemeyer, Het Wetb. v. Strafr., dl II, 5de dr. (Arnhem 1949), blz. 105-119.