Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 18-10-2023

OOIEVAARSVOGELS

betekenis & definitie

vormen de familie Ciconiidae van de orde Gressores der Vogels. Tot deze orde behoren ook de Reigervogels, fam. Ardeidae, en enkele andere families, die wij hier zullen bespreken.

De Ciconiidae onderscheiden zich van de Ardeidae o.a. doordat donsveren op het gehele lichaam voorkomen, doordat de nagel van de middenteen niet gezaagd is en door de goed ontwikkelde stuitklieren. Nederlandse vogels die tot deze families behoren zijn: de Ooievaar, Ciconia ciconia, die eind Febr. of begin Mrt in Nederland terugkomt en in Aug. of begin Sept. weer wegtrekt. Zij broeden in Nederland meestal op daken of op daarvoor op palen geplaatste wagenraderen of andere kunstmatige nestgelegenheden, zelden op bomen. Het aantal broedvogels neemt in Nederland sterk af. De Zwarte Ooievaar (C. nigra), die in Midden-Europa (ook in Denemarken) broedt, is in Nederland een zeldzame gast. Ooievaars zijn bijna over de gehele wereld verspreid.

Op de Grote Soenda-eilanden is de Adjudant of Maraboe (Leptoptilus javanicus), met bijna geheel kaal hoofd en kale nek, wel de meest bekende. Verwante soorten komen in Z.-Azië en Afrika voor. De lange en zachte bovendekveren van de staart der Maraboes worden als siervederen gebruikt. De Afrikaanse Nimmerzat, Ibis ibis, heeft een kaal voorhoofd, bij de ook op Java en Sumatra voorkomende Ibis cinereus is de gehele kop naakt. Ongelukkigerwijze moet volgens de nomenclatuurregels de Nimmerzat de wetenschappelijke naam Ibis dragen (vroeger Tantalus), terwijl de Ibissen thans Threskiornis moeten heten. Ibissen en Lepelaars vormen de familie Plegadidae der Gressores. In Nederland komt een zuidelijke Ibissoort (Plegadis falcinellus) nu en dan als zeldzame gast in de herfst voor.

Een ondersoort bewoont o.a. Java en Borneo. De heilige Ibis der oude Egyptenaren (Threskiornis aethiopica) komt in een groot deel van Afrika voor. Een ondersoort leeft in India en verder oostelijk. De Lepelaar (Platalea leucorodia), kenbaar aan de lepelvormige snavel en het witte vederkleed, broedt in Nederland in de kolonies in de Muy op Texel, in het Zwanenwater bij Callantsoog en in het Naardermeer. Overigens zijn geen broedplaatsen in West-Europa bekend, maar wel in Z.- en O.-Europa, N.-Afrika en Azië, zuidelijk tot Ceylon en oostelijk tot China. De rosé en rood gekleurde Lepelaar, Ajaja rosea, komt in tropisch Amerika en in de zuidoostelijke staten van Noord-Amerika voor.De Flamingo’s, die vroeger beschouwd werden als tussen de ooievaars en de ganzen te staan, worden meestal tot een afzonderlijke orde Phoenicopteri gebracht. Phoenicopterus ruber ruber bewoont Amerika, Phoenicopterus ruber antiquorum broedt in kolonies in Zuid-Europa en gaat oostelijk tot het Baikalmeer, India en Ceylon zuidelijk tot Noord-Afrika en de Kaap Verdische eilanden. In Nederland zijn enkele malen exemplaren aangetroffen. In 1950 en 1951 is een eenzaam exemplaar geregeld op Texel waargenomen. Het is niet zeker of wij hier met wilde dan wel met uit gevangenschap ontsnapte vogels te doen hebben.

PROF. DR L. F. DE BEAUFORT.

< >