(Geranium L.), plantengeslacht uit de familie der Geraniaceeën met 300 soorten in de gematigde streken der gehele aarde, 1-jarige of overblijvende kruiden met rondachtige, handvormig ingesneden bladeren, 1-of 2-bloemige bloeiwijzen, bloemen met 10 meeldraden en een kluisvrucht.
Tot de Nederlandse flora behoren 8 soorten: 5 kleine, 1-jarige met kleine rosé of bleekpaarse bloemen: de zeer algemene Zachte ooievaarsbek (G. molle L.); met slechts tot het midden ingesneden bladeren, de Kleine ooievaarsbek (G. pusillum L.); algemeen op zandgrond, met iets dieper ingesneden bladeren, de Slipblad-ooiervaarsbek (G. dissectum L.). vrij algemeen vooral op kleigrond, met tot dicht bij de bladsteel ingesneden bladeren cn ook weer diep verdeelde bladslippen, de Fijne ooievaarsbek (G. columbinum L.), met dergelijke bladeren, maar met langer gesteelde bloemen, vrij zeldzaam op open en bebouwde gronden, en de Stinkende ooievaarsbek (G. Robertianum L.), algemeen op beschaduwde plaatsen, met 3-5-tallige bladeren met gesteelde dubbelveerspletige blaadjes en een stinkende reuk door klierharen; voorts 3 overblijvende soorten met grote bloemen; de Pyreneseooievaarsbek (G.pyrenaicum L.), met middelgrote omgekeerd hartvormige violette kroonbladen en 5- tot 9-spletige bladeren, ws. ingeburgerd uit Midden-Europa, de Beemd-ooievaarsbek (G. pratense L.), met diep ingesneden en fijn verdeelde bladeren en grote blauwe bloemen, en de Donkere ooievaarsbek (G.phaeum L.), een zeldzame bosplant met purperbruine bloemen. Sierplant werden behalve G. pratense: G. sanguineum L., een overblijvende soort met alleenstaande grote rode bloemen en tot bij de bladsteel ingesneden bladeren uit Midden- en Zuid-Europa, G. ibericum Cav. (syn. platypetalum F. et M.), met zeer grote omgekeerd hartvormige blauwe, donkerder geaderde bloembladen, uit Kaukasië, G. cinereum Cav., in het bijzonder de variëteit subcaulescens splendens, een schitterende rotsplant met grote rosé tot karmijnrode bloemen uit de Pyreneeën e.a.
PROF. DR TH. J. STOMPS.