provincie in Midden-Canada, wordt in het W. begrensd door Manitoba, in het N. door de Hudson-Baai, in het O. door Quebec, terwijl in het Z. o.m. de Grote Meren de grens vormen met de V.S. De provincie beslaat een oppervlakte van 1 072 700 km2, waarvan ca 128 000 km2 water; het aantal inwoners is (1950) 4512 000.
Ontario valt uiteen in twee delen, die physisch en sociaal-geografisch sterk verschillen. Het Z.O. „schiereiland”, ingesloten door het Huron-, Erie- en Ontario-meer, is een heuvelland met vruchtbare bodem en een gematigd vochtig klimaat. Deze streek is relatief dicht bevolkt. Het uitgestrekte noordelijke deel bestaat uit oude, gedenudeerde gesteenten, die schiervlakten vormen. Op verschillende plaatsen wordt dit taiga- en toendralandschap onderbroken door lage heuvelrijen, de grond- en eindmorenen uit de Ijstijd. In de laatste jaren heeft het noordelijke deel meer betekenis gekregen, zowel politiek-militair als economisch (rijkdom aan mineralen); er zijn vele nieuwe nederzettingen gekomen.
Het klimaat is in het algemeen continentaal; in het N. subpolair, met lange, koude (tot — 45 gr. C.), maar heldere winters. In het zuidelijke deel worden temperatuurextremen tegengegaan door de grote vochtigheid. Het gebied rondom Toronto heeft milde winters, waardoor fruitteelt mogelijk is. Ca 25 pct van de bodem is geschikt voor landbouw, maar slechts 8 pct wordt benut. Daarvan is een deel voor tarwe-, haver-, rogge- en gerstteelt in gebruik; een groter deel wordt thans ingenomen door verbouw van gespecialiseerde producten (o.m. fruit) en door grasland.
De mijnbouw in het N. is van het grootste belang. Goud, zilver, nikkel, ijzer en andere mineralen werden in 1949 gedolven voor een waarde van ruim 315 000 000 dollars. In de houtproductie staat Ontario boven de andere Canadese provincies. De industrie is vnl. gevestigd in het Z.O. en is zeer gevarieerd (auto’s, agrarische machines, textiel en voedingsmiddelen). Door de aanwezigheid van waterkracht ontstond een uitgebreide electro-metallurgische industrie.Er zijn 5 universiteiten, waarvan die van Toronto de bekendste is; voorts is er een agrarische hogeschool in Guelph en een Koninklijke Militaire Academie in Kingston.
Het bestuur van de provincie berust bij een luitenant-gouverneur, bijgestaan door een ministerie en een kamer van 90 leden. De hoofdstad is Toronto met (1949) 673 100 inw.; andere steden met inwonertal in 1949 zijn: Hamilton (192 100), Ottawa (188670), Windsor (120530) en London (92 800).
GESCHIEDENIS
Ontario werd in 1613 door Champlain als eerste Europeaan bezocht; hij bereikte Ottawa en in 1614 de Grote Meren. In de 17de eeuw werd het slechts geëxploiteerd door enkele Franse pelshandelaars, die er hun handelsstations hadden. Eerst in 1763 kwamen er Engelsen, aan wie het was afgestaan. In 1774 werd her gebied bij Quebec gevoegd, maar in 1792 als Opper-Canada afgescheiden, met de hoofdstad Toronto. Toen Canada zelfbestuur kreeg, werden beide delen weer bijeengevoegd, maar in 1867 werd het federale systeem ingevoerd en kreeg Ontario een eigen vertegenwoordiging, bestaande uit één kamer. De Liberalen (18711896, onder leiding van Morvat) hadden het bewind in handen tot in 1905 de Conservatieven van Sir William Hearst wonnen. Deze voerde in 1916 een zeer strenge wet tegen alle gebruik en verkoop van sterke drank in, welke wet in 1927 door Howard Ferguson (leider der boerenpartij) vervangen werd door staatscontrole op de verkoop.
Lit.: Middleton and Landon, The Province of O., a History (4 dln, 1927-1928); A. B. W. Garvin, This is O. (1946).