betekent in de meteorologie de luchtvochtigheid, d.w.z. het waterdampgehalte van de lucht (z atmosfeer). Dit speelt een belangrijke rol, niet alleen in de waterhuishouding maar ook in de warmtehuishouding en in de dynamica der atmosfeer (bijv. door het vrijkomen van condensatiewarmte bij de wolkenvorming, wat een belangrijke energiebron voor de atmosfeer betekent).
De uitstraling en de absorptie van infrarode warmtestraling door de atmosfeer berusten voor het grootste deel op de werking van de waterdamp, zodat de luchtvochtigheid bijv. in stralingsnachten van groot gewicht is (hoge vochtigheid vermindert de stralingsafkoeling). Ook heeft zij een directe invloed op het temperatuurgevoel van de mens; begrippen als „waterkoud” en „z(w)oel” (broeikasatmosfeer, door grote vochtigheid) hangen hier onmiddellijk mee samen (z afkoelingssnelheid).Als maat van de vochtigheid kan men een der volgende grootheden nemen: dampdruk (partiële druk van de waterdamp); relatieve vochtigheid (verhouding van de dampdruk tot de, bij de gegeven temperatuur mogelijke, verzadigingsdampdruk); specifieke vochtigheid (aantal grammen waterdamp per kg vochtige lucht); absolute vochtigheid (massa van de waterdamp per volume-eenheid lucht).
PROF. DR P. GROEN.