(Odenwald), het gebergte ten O. van de Boven-Rijn, ten N. van de Neckar en het Schwarzwald en door de Main in het N.O. van de Spessart gescheiden, heeft steile bergen met bosrijke, koepelvormige toppen en verheft zich steil uit de Bovenrijnse vlakte, terwijl het oostwaarts langzaam afdaalt. Het vormt een lage bergstreek, ter lengte van 75 km over een breedte van 30 tot 50 km.
De hoogste top is de Katzenbuckel (626 m), verder zijn er de Felsberg (501 m), de Krähberg (549 m) en de Melibokus (515 m). In het W. bestaat het Odenwoud uit kristallijne, lei- en dieptegesteenten (gneis, graniet, granuliet, groenleisteen, porfier enz.), het gedeelte ten N. van Darmstadt bestaat uit „Rotliegendes” en de gehele oostelijke helft aan beide zijden van de Neckar uit „Buntsandstein”. Het oostelijk gedeelte vormt een golvende hoogvlakte met grote bossen (eiken en beuken maar ook naaldhout). De belangrijkste plaatsen liggen langs de Bergstrasse aan de westelijke rand in de vlakte.Lit.: K. Bronner, Odenwaldburgen (1924); O. Rittmayer, Die siedlungs- und wirtschaftsgeogr. Verhältnisse des O. (1929); Ph. Buxbaum, Beiträge z. Siedlungs- u. Wirtschaftsgeschichte des O. (1929).