(1) begrip dat alle pogingen en resultaten omvat van het tot eenheid brengen van eisen en vormen van gefabriceerde machines, werktuigen, gebruiksvoorwerpen, maar nog verder gaat, zoals blijkt uit de normalisering van verkeerstekens — dit is op het ogenblik voor Nederland en België definitief, en verder internationaal in studie — en bijv. ook van methode van werkclassificatie — eenheid in beschouwing en beoordelingswijze van menselijke arbeid, eisen aan betrekkingen te stellen, enz. — die in een voorbereidend stadium is.
Meestal geschiedt deze normalisatie doelbewust door particuliere of gemengde organen (ten dele staatsbemoeiing, ten dele bemoeiing door belanghebbenden), maar ook kan daarbuiten min of meer geslaagd normalisatie plaats hebben, vaak zonder voorafgaand overleg van verschillende belanghebbenden of instanties. Maar dan blijkt dikwijls, dat vooral internationaal, maar ook wel in hetzelfde land verschillend „genormaliseerd” is, en dus is concentratie en internationale samenhang op dit gebied wel geboden.
Voor machines, toestellen en gebruiksvoorwerpen — en ook wel op ander gebied (z eenhedenstelsels bijv.) —komt men dan tot standaardvormen, dat zijn technische omschrijvingen omtrent maatkeuze, kwaliteitsbegrenzing, beproevingsmethode, algemene werkwijze of inrichting van een installatie enz., waarvan men algemene toepassing verwacht of voorschrijft.
Afwijkingen daarvan zijn economisch schadelijk; voor een bepaald geval (pompwerk in het confectiebedrijf) berokkent dit alleen in Nederland per jaar enige millioenen gulden onnodige uitgaven (zie lit. opgaaf).
Verlaging van productiekosten, vermindering van magazijnvoorraden, verbetering van reparatiemogelijkheid, dit zijn wel de hoofdvoordelen van een doelmatige normalisatie.
Langzaamaan is men tot dit besef gekomen: In 1798 voerde Frankrijk een logisch formaat zegelpapier in; in 1898 ontstond een internationaal metrisch schroefdraadsysteem (congres in Zürich); in die tijd en begin van deze eeuw had men enige technische verenigingen (Verein deutscher Ingenieure, (Am.) Society of Automotive Engineers), die zich meer en meer met normalisatie bezighielden, maar de zaak werd eerst goed aangepakt toen in verschillende landen nationale normalisatieverenigingen ontstonden door samenwerking van particulieren en de Overheid, terwijl deze nationale lichamen internationaal samenhangen en getracht wordt allerwege overeenstemming in aangenomen standaardvormen, voorschriften enz. te bereiken. Daarbij geldt het principe, dat geen dwang mag worden uitgeoefend: alle definitieve standaardvormen, enz. alle „normaalbladen”, waarop dit vermeld staat, zijn slechts „aanbevelingen”. Men rekent er op, dat goed samengestelde vormen, voorschriften enz. door hun innerlijke waarde vanzelf meer en meer ingang zullen vinden, en dat dwang, die vele belanghebbenden zou afschrikken, dus niet nodig is. Dit voorkomt ook, dat men door normalisatie tot verstarring zou komen, en pogingen om tot iets nieuws te komen hierdoor gefnuikt zouden kunnen worden, en geeft de fabrikanten de tijd om van hun oude vormen, methoden, enz. af te stappen zonder dat daardoor financiële moeilijkheden ontstaan.
In NEDERLAND is in 1916 op initiatief van de Nederlandsche Maatschappij voor Handel en Nijverheid en van het Koninklijk Instituut van Ingenieurs de „Stichting voor de Normalisatie in Nederland” opgericht, welke stichting wordt beheerd door de Hoofdcommissie voor de Normalisatie, bijgestaan door de Technische Raad, die alle voorstellen tot normalisatie op hun technische en practische merites onderzoekt. Deze moet ook gekend worden in normalisatievoorstellen, die niet door groeps- of normalisatiecommissies, vanwege de hoofdcommissie ingesteld, maar door buitenstaanders zijn voorbereid —zoals bijv. de oogglazen, voorbereid door de Stichting voor Verlichtingskunde.
De landelijke normalisatiecommissies kwamen sinds 1926 internationaal samen in de I.S.A. (International Standards Association); na Wereldoorlog II is dit de I.S.O. geworden, in 1946 ontstaan uit een in de oorlog tot stand gekomen samenvoeging van U.S.A., Canada en Engeland. Er zijn thans 29 landen in de I.S.O. (International Standards Organisation) verenigd.
Reeds eerder is men op electrotechnisch gebied met normalisatie-pogingen begonnen: in 1904 zijn tijdens de tentoonstelling te St Louis besprekingen gevoerd, die hebben geleid tot de oprichting in 1906 te Londen van de I.E.C. (International. Electrotechnical Commission), waarvan sinds Oct. 1910 door de samenwerking van de Afdeling Electrotechniek van het Kon. Inst. van Ingenieurs en het ministerie van Landbouw, Nijverheid en Handel ook Nederland lid is. Dit I.E.C. is na Wereldoorlog II weer direct met haar werkzaamheden begonnen en het Nederlands Electrotechnisch Comité eveneens.
Tevens heeft men, omdat diverse normalisaties die op het terrein van de electrotechniek lagen, ook door de Hoofdcommissie voor de Normalisatie waren ter hand genomen en soms dus voor eenzelfde onderwerp dubbele commissies bestonden, eenheid in de behandeling gebracht, ook internationaal, zodat de I.E.C., zelfstandig werkende, voor de I.S.O. alle electrotechnische normalisatiewerkzaamheden voorbereidt en afdoet.
Hoezeer de voordelen van normalisatie worden begrepen, blijkt wel uit de vele gebruiksvoorwerpen enz., die het merk van de „officiële” normalisatie dragen. Dit is in Nederland het merk „nenorm”, in Duitsland „DIN” enz. Aan het voeren van dit merk zijn voorwaarden verbonden, die ten doel hebben, dat deugdelijk werk wordt geleverd onder deze vlag.
PROF. IR E. J. F. THIERENS
Lit.: Tijdschrift Normalisatie (1924-19..); J. Sittag en H. Freudenthal, De juiste Maat; onderzoek door de N.V. De Bijenkorf (Leiden 1951, publ. nr 4).
In BELGIË worden de normaalvoorschriften vastgesteld door het Belgisch Instituut voor Normalisatie. Krachtens art. 2 der Statuten heeft het Instituut tot opdracht:
1. Studie of het ter studie uitgeven van de normalisatie op alle gebieden;
2. de centralisatie en samenordening der normalisatiewerken in België; 3. de verspreiding in de betrokken centra van de uitslagen der werken; 4. de samenwerking op het gebied der normalisatie met gelijkwaardige buitenlandse instellingen en de deelneming aan de werking der internationale normalisatieorganismen;
5. eindelijk door alle middelen en op de ruimste wijze bij te dragen tot de vooruitgang en tot de practische toepassing van de beginselen der normalisatie.
Evenals in Nederland worden voornormen uitgegeven welke aan de critiek van alle belanghebbenden worden onderworpen, om na onderzoek door de bevoegde instanties in definitieve normenbladen N.B.N. te worden gepubliceerd.
Periodiek wordt de catalogus der Belgische normen N.B.N. gepubliceerd. In de maandelijkse circulaire worden toevoegingen en wijzigingen aangekondigd.
(2, waterbouwkunde) betekent het verbeteren van een rivier, door in plaats van de onregelmatige vorm en loop, van het rivierbed een regelmatige vorm en loop te geven.
De tot het normaliseren gevorderde werken zijn hoofdzakelijk:
1. het beperken van te grote breedte;
2. het aan de wal verbinden van eilanden en platen tot opheffing van stroomsplitsingen;
3. het kunstmatig verdiepen van het rivierbed, waar voldoende uitschuring niet te verwachten is of uitschuring door de stroom ongewenste verondieping op andere plaatsen tot gevolg zou hebben, soms ook het beperken van overmatige diepte;
4. het verdedigen van sterk aangevallen of inscharende oevers en
5. het afsnijden van plaatselijk te scherpe bochten.
De wenselijke normale breedte kan worden afgeleid uit de aanwezige breedte in vakken, waar de rivier sedert lange tijd in voldoend gunstige toestand verkeert, wanneer alleen afvoer van water en ijs als doel wordt gesteld. Is het doel een bepaalde vaardiepte te bereiken, dan kan de breedte globaal worden bepaald met behulp der formule x = A/ ch3/2 a½, waarin A = afvoer der rivier bij de aangenomen lage waterstand, waarbij de gewenste vaardiepte h aanwezig zal zijn, a = het gemiddelde verhang, x = normaalbreedte en c = snelheidscoëfficiënt, die voor toestanden als op de Rijntakken in Nederland op 50 kan worden gesteld.
Niet zelden wordt de aldus of nader bepaalde breedte aangehouden in de top der bochten, geleidelijk overgaande naar wat kleinere breedte in de tussenliggende buigpunten of nagenoeg rechte vakken, omdat daar bij de stroomovergangen in den regel minder diepte wordt aangetroffen, een en ander naar de door Fargue aangegeven beginselen. De lijnen, die het te verkrijgen rivierbed begrenzen, zijn de normaaloeverlijnen.
In het algemeen neemt de normaalbreedte zeewaarts met het afnemen van het verhang en dus ook van de snelheid enigszins toe. Dit alles geldt voor bovenrivieren. Op benedenrivieren is het vraagstuk ingewikkelder door de daar optredende getijdebeweging.
1. De beperking der rivier tot de normaalbreedte kan geschieden door een stelsel van kribben, dwars in de rivier uitgebouwd, of door strek- of paralleldammen (z dam), die over enige lengte de normaallijn volgen en op een of meer plaatsen met de oever verbonden worden. De afstand der kribben bedraagt in den regel 1½ à 2 maal haar lengte. De richting der kribben is drieërlei, ni. inclinant of stroomopwaarts, perpendiculair of rechthoekig op de normaallijn en déclinant of stroomafwaarts ; van meer belang dan de richting is de hoogte, die veelal aan de kop ongeveer op middelbare rivier of een weinig daarboven ligt en naar de oever onder een helling van 1 op 100-200 oploopt.
2. Het aan de oever verbinden van eilanden of platen geschiedt óf alleen door aarden dammen met voorziening tegen wegschuiving óf door dammen van soortgelijke samenstelling als de kribben.
3. De vereiste verdieping geschiedt door baggering; rotsgrond moet met behulp van springstoffen of met mechanische hulpmiddelen worden verbrijzeld. De gebaggerde specie wordt gebruikt tot het opwerken van kribben enz. en overigens tussen de kribben, waar ook natuurlijke neerzetting van vaste stoffen plaats heeft, en achter strekdammen gestort of, indien daartoe geschikt, voor andere doeleinden gebruikt. Overmatige diepte moet soms worden tegengegaan door middel van grondkribben.
4. Het inscharen van oevers wordt tegengegaan door bekleding met bleeslagen of met zinkstukken (z rijswerken) of door het uitbouwen van kribben op voldoend kleine onderlinge afstanden.
5. Afsnijden van te scherpe bochten of kronkelingen ten behoeve van plaatselijke verbetering kan nog tot de normalisering worden gerekend. Grotere afsnijdingen, waarbij nieuwe riviervakken van grotere lengte worden gevormd, behoren niet meer daartoe.
De normalisering der Rijntakken in Nederland en later van de Maas is aangevangen na het rapport van de inspecteurs van de Waterstaat Ferrand en Van der Kun van 18 Jan. 1850 en kan thans in hoofdzaak als voltooid worden beschouwd (z kanalisatie en Maas)
PROF. IR J. NELEMANS.