Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 28-12-2022

Nicolaas CUSANUS

betekenis & definitie

(eig. Nik.

Krebs, Kryfts of Chrypps), R.K. theoloog en rechtsgeleerde (Kues a. d. Moezel 1400 of 1401 -Todi 15 Aug. 1464), eerst behorende tot de conciliepartij, sedert 1436 voorstander van de pauselijke suprematie, was sedert 1448 kardinaal, sedert 1450 bisschop van Brixen, i458-’6o vicaris-generaal te Rome. Als denker is hij een typische overgangsfiguur tussen middeleeuwen en nieuwere tijd, tussen mystiek en natuurwetenschap, in zijn veelzijdigheid te vergelijken met Leibniz. Zijn werken zijn alle in het Latijn geschreven ; de voornaamste zijn: De Concordantia catholica (1440); De docta ignorantia (1440); De Deo abscondito (1444); Apologia doctae ignorantiae (1449) ; Idiotae libri quattuor (1450) ; De beryllo (1458); De non aliud (1462).Uitgaande van het aperçu, dat voor de mens begripmatige, discursieve kennis van wereld en godheid niet mogelijk is, betoogt hij, dat juist het bewustzijn van dit niet-weten de oorsprong is van het ware, bovenredelijk-intuïtieve weten, zodat „docta ignorantia” het best met „bewust niet-weten” of „weten omtrent het niet-weten” kan worden weergegeven, wat tevens begrijpelijk maakt, dat Cusanus het inzicht van de bescheiden leek (idiota) stelt boven het schijnweten van de geleerde scholasticus. Zijn behoefte om te weten geldt vnl. God en Diens verhouding tot de ons bekende wereld. Zolang het verstand (ratio) ons daarbij leidt, kunnen wij ons slechts een benaderend beeld (imago, conjectura) van de godheid vormen, dat alleen maar relatieve kenwaarde bezit, maar de schouwende rede (intellectus) leert ons, dat de godheid de eenheid boven alle veelheid, het samenvallen van alle eindige tegenstellingen in de oneindige (coincidentia oppositorum), de oneindige cirkel, waarin middelpunt, diameter en Peripherie samenvallen, betekent.

Zo gezien is de wereld der dingen de ontplooiing (explicatio) of de samentrekking (contractio), de verbijzondering van God, de idee der ideeën (forma formarum), die al het andere reeds in kiem in zich bevat. Op deze wijze staat tegenover het goddelijke maximum absolutum het heelal als maximum contractum en, aangezien alles in alles is (quodlibet in quolibet) is ook de mens een beeld van de wereld (mikrokosmos) en, daar deze een afspiegeling van de godheid is, ook een beeld Gods (mikrotheos, deus creatus).

Deze opvatting van wereld en mens als explicatio Dei leidt op religieus gebied tot de meest absolute verdraagzaamheid. Ook hier is er maar één waarheid, maar vele jagers (venatores), die haar zoeken, maar één oerbeeld, maar vele spiegels, die het reflecteren, en in alle verscheidenheid van cultus en dogma maar één universele godsdienst (una religio in rituum varietate) gebaseerd niet op de leer, maar op het geloof (fides).

Even opvallend als deze tolerantie bij de in de practijk van het leven volstrekt niet zo verdraagzame kardinaal is zijn kosmologie, die overigens meer op redenering dan op waarneming berust. Op het voetspoor van de latere Pythagoraeërs heeft hij gebroken met het wereldbeeld van de middeleeuwen. Waar God het metafysisch middelpunt van het heelal is, heeft het geen zin de aarde, een ster als alle andere sterren, in het centrum van de wereld te plaatsen en als rustend voor te stellen, terwijl plaats, beweging en rust slechts relatieve begrippen zijn: ook zij moet zich op een of andere wijze bewegen (manifestum est terram moveri).

Is dus Cusanus op het gebied van de filosofie een vroege voorloper van Leibniz en Hegel, op religieus terrein is hij dat van Bodin en Lessing, in de kosmologie van Copernicus en Galilei.

PROF. DR TH. C. VAN STOCKUM

Bibl. (uitgaven): Nicolai de Cusa opera omnia (Leipzig 1932 vlgg.) (nog niet voltooid); in Duitse vert, in de Philosophische Bibliothek (Leipzig 1936 vlgg.) (eveneens nog niet volledig); M. de Gandillac, Œuvres choisies de Nicolas de Cues (Paris 1942).

Lit.: E. Vansteenberghe, Le Cardinal Nicolas de Cues (Paris 1920); P. Mennicken. Nikolaus von Kues (Leipzig 1932); G.

Kallen, N. de C. als polit. Erzieher (1936) ; M. de Gandillac, La philosophie de Nicolas de Cues (Paris 1941); Th. C. van Stockum, Nikolaus von Kues (Groningen-Batavia 1944); F. Gaupp, Pioniere der Neuzeit in der Frührenaissance (1945); G.

Stammler, N. v. K. (1946) ; E. Hoffmann, N. v. K. (1946).

< >