(ook Bax, Baxius), grammaticus, orator en neo-Latijns dichter (Antwerpen i Nov. 1581 - 22 Oct. 1640), zoon van Johannes Bacx, Schepen van Antwerpen, genoot zijn opvoeding in het Jezuïetencollege aldaar, trad in de Orde van den H. Augustinus, in welker Brussels college hij in 1606 leraar in Grieks en Latijn werd, om daarna (1608) het rectoraat van het Antwerpse waar te nemen.
Hij was verder vicaris van de Augustijnerkloosters te Antwerpen en Brussel en gedurende 19 jaar onderprior van het huis te Antwerpen.PROF. DR H. F. BOUCHERY
Bibl.: Panegyricus Gymnasii Augusliniani Antverp. (IÖII' en Poëmata (1614), een bundel Griekse en Latijnse gedichten, waarin ook een tragedie, Theophilus, voorkomt; hij bewerkte verder de Heiligenlevens van Thomas a Villanova (1622) en Johannes Sahaguntinus (1625), schreef stichtelijke lectuur (Preces Augustinianae, 1628), gaf 18 redevoeringen uit (Orationes, 1632: lofredenen, sermoenen en Logidia pathetica) en verschillende grammatische en rhetorische handboeken voor het onderwijs in de humaniora (Thesaurus elegantiarum seu latinae phrases . . . cum Indicibus Latino synonymo, Gallico el Teutonico (1617); Elegantiae rhetoricae (1618); Amplificandae formulae oratoriae et figurae aliquot rhetoricae (1769, in 1685 verschenen onder de titel: Medulla eloquentiae et figurae); Rhetorica C. Valerii Ultraj. versibus et exemplis aucta (1615).
Lit.: Biog. Nat. d. Belg. 2, 22.