is de benaming voor de navolgingen van historische stijlen, speciaal zoals deze in de 19de eeuw in zwang waren. De eeuw begint met een sterk overheersen van het neo-classicisme, dat feitelijk doorgaat op tendenties die zich reeds in de 18de eeuw hebben geopenbaard en die tijdens het Empire een kunst van koele, weloverwogen, duidelijk gecontoureerde vormen schept, o.m. teruggaande op de theorieën van J.
J. Winckelmann in de 18de eeuw. In Nederland zijn de architecten L. Suys, J. de Greef, J. D. Zocher en Z.
Reyers de toonaangevende bouwmeesters van het neo-classicisme. Intussen ontstaat er, globaal gesproken sedert 1830, onder invloed van de Romantiek een dwepende belangstelling voor de Middeleeuwen, die vanzelf bouwmeesters en meubelmakers tot verwerking van Gothische motieven brengt, terwijl ook de literatuur zich meer en meer met de Middeleeuwen bezighoudt (Victor Hugo, Sir Walter Scott, Aernout Drost, Jac. van Lennep, Oltmans en mevrouw Bosboom-Toussaint). De neo-Gothiek is op zichzelf geen nieuw verschijnsel. Reeds in 1742 verscheen in Engeland een werk Gothic Architecture improved by Rules and Proportions, terwijl verder bekend is dat Horace Walpole het landhuis Strawberry-hill bij Londen voor zich in Gothische stijl liet bouwen (1753-1776). In Nederland kennen wij het curieuze „Magazijn van Tuin-Sieraaden” van G. van Laar (1802), dat ontwerpen voor Gothische ruïnes geeft, naast motieven in Oosterse stijlen. Deze vroege voorbeelden van neo-Gothiek zijn echter in de eerste plaats ontstaan uit belangstelling voor het „ongewone” van die stijl; de romantische gedachtenwereld die tot neo-Gothiek leidt is typisch 19de eeuws.
Men spreekt dan van de style cathédrale of troubadour. Intussen publiceert Claude Aimé Ghenavard (1798-1838) reeksen ontwerpen voor meubelen die op oude stijlen zijn geïnspireerd. In de architectuur weet het neo-classicisme zich nog tot ca 1850 tegen alle romantische oppositie in te handhaven. Daarna beperken de neo-stijlen zich tot de Middeleeuwen en de Renaissance. De architect dr P. J.
H. Cuypers heeft zich nog tot laat in de 19de eeuw door motieven die aan al deze stijlen ontleend zijn laten inspireren, die hij tegelijkertijd wist om te zetten tot ruimtelijke creaties van eigen aard. Eerst de 20ste eeuw zal de eerste pogingen zien, ook in het ornament geheel los te komen van de neo-stijlen en een eigen nieuwe, onafhankelijke stijl te scheppen (William Morris, J. Eisenloeffel, Berlage, De Bazel e.a.).Lit.: K. M. Clark, The Gothic Revival (1950).