noemt men dieren, die de dag slapend in hun schuilplaats doorbrengen en er ’s nachts op uit trekken om hun voedsel te zoeken. Deze levensindeling vindt men niet slechts bij roofdieren, maar ook bij planteneters.
Ook zijn er vele dieren, zoals de avond- en nachtvlinders, die slechts in hun jeugd (als larven) dagdieren zijn. Onder de zeedieren zijn met de nachtdieren te vergelijken de diepzeebewoners, die steeds in het donker leven of in hun eigen phosphorescentie, en die soorten, die slechts bij nacht naar de oppervlakte stijgen. Het voordeel dezer levenswijze is voor roofdieren het grotere gemak, waarmee zij hun prooi kunnen verrassen, maar in het algemeen moet men een nachtelijke levenswijze als een goede wijze van beschutting tegen allerlei vijanden beschouwen. De lagere temperatuur en de grotere vochtigheid gedurende de nacht spelen hierbij ook een rol, vooral bij woestijndieren, waarvan vele nachtdieren zijn. De nachtdieren hebben bepaalde gemeenschappelijke kenmerken: zij bezitten vaak een weinig opvallende of een met hun omgeving overeenstemmende kleur, opdat zij overdag niet worden opgemerkt. De ogen der nachtdieren zijn zo ingericht, dat zij zoveel mogelijk licht ontvangen; zij zijn dus groot en wijd, maar daarnaast worden deze organen overdag voor het licht afgesloten door een tot een nauwe spleet verkleinde pupil, die men zowel bij haaien, gekko’s, krokodillen en adders aantreft, als bij de zoogdieren, kat, vos, hyena, los en robben, maar niet bij uilen.
Andere gemeenschappelijke kenmerken zijn de grote oorschelpen, uitstekende reuk- en zeer gevoelige tastorganen. Vele vogels hebben, evenals de uilen, een geruisloze vlucht en zeer zachte vederen, hetgeen hun bij de nadering tot hun prooi goed te pas komt.Bij de genoemde dieren was een geringe mate van licht over het algemeen nog een levensvoorwaarde; zulks is niet het geval bij die dieren, die in holen onder de grond leven (mol, aardworm enz.). Bij deze zijn de ogen dan ook meestal verdwenen of onwerkzaam. Bij weer andere nachtdieren bespeurt men een toeneming van het aantal ogen, zoals bijv. bij Julus londinensis, die ca 100 ogen bezit, of het oog is enorm vergroot. Veelal vertonen insecten en diepzeewatervissen de eigenschap van te phosphoresceren.