graaf, Hongaars politicus (Boedapest 4 Mrt 1875), zoon van Alajos, was reeds jong socialist, niettegenstaande hij tot een der rijkste en aanzienlijkste magnatengeslachten behoorde. In 1910 werd hij volksvertegenwoordiger en in 1913 leider der verenigde onafhankelijkheidspartijen.
Hij werkte voor toenadering tot de Entente, stichtte in Juli 1916 de zgn. Karolyi-partij en ageerde voor algemeen kiesrecht. Na de revolutie van 30 Oct. 1918 werd hij minister-president. Tevergeefs trachtte hij nog tot overeenstemming met de niet-Magyaarse onderdanen van Hongarije te komen en moest 13 Nov. de ongunstige wapenstilstand van Belgrado met de Franse generaal Franchet d’Esperey sluiten. Op 11 Jan. 1919 werd hij president van de Hongaarse republiek en begon een radicale agrarische hervorming, maar reeds op 21 Mrt d.a.v. gaf hij de macht over aan de communisten. Zijn goederen werden na de overwinning der contra-revolutie op de communisten in beslag genomen (z Hongarije, geschiedenis).
Hij week uit en hield zich voortaan bezig met anti-fascistische actie. Tijdens Wereldoorlog II was hij te Londen voorzitter van het Hongaarse Comité. In Mei 1946 keerde hij naar Hongarije terug; in Juli 1947 werd hij gezant te Parijs. Als zodanig is hij in het najaar 1949 afgetreden.Bibl : Gegen eine ganze Welt (1924).