Nederlands R.K. politicus en zakenman (Leiden 2 Mei 1899), studeerde te Utrecht in de rechten en promoveerde aldaar in 1920. Van 1921-1934 was hij directeur van de N.V.
Textielfabrieken H. van Puijenbroek te Goirle. Weldra speelde hij een grote rol in het organisatieleven; hij werd in 1925 bestuurslid, in 1930 voorzitter van de Algem. R.K. Werkgeversvereeniging (tot 1934). Ook vervulde hij vele officiële functies op economisch gebied. Zo vertegenwoordigde hij Nederland in 1927 op de Economische Conferentie te Genève. In Juni 1934 nam dr Colijn hem als minister van Economische Zaken op in zijn kabinet. Hij toonde zich een voorstander van een actieve handelspolitiek en weldra ook van devaluatie. De houding der regering t.a.v. laatstgenoemd vraagstuk was voor hem aanleiding, in Juni 1935 af te treden. Twee jaar later verkreeg hij dezelfde functie in het 4de kabinet-Colijn en in Aug. 1939 in het 2de kabinet-De Geer. Na de Duitse inval bleven minister Steenberghe en zijn ambtgenoot van Landbouw, mr dr A. A. van Rhijn, als enige ministers aanvankelijk achter in Den Haag en zij waren het, die ten slotte het gezag overdroegen aan generaal Winkelman. Te Londen nam mr Steenberghe in Nov. 1941 zijn ontslag. Na de bevrijding in Nederland teruggekeerd, begaf hij zich opnieuw in het zakenleven. In Febr. 1951 ondernam hij, zonder succes, een poging tot kabinetsformatie. Begin 1952 trad onder zijn leiding een groep rechts georiënteerde K.V.P.-leden op (de zgn. groep-Steenberghe), die poogden, het sociaal-economisch beleid der partij om te huigen. Van zijn vele functies nemen wij nog die van voorzitter der Ned.-Belgische commissie tot bestudering van het vraagstuk der waterwegen (z Schelde, Scheldekwestie).