Belgisch taalgeleerde en schrijver (Luik 11 Juli 1861 - Brussel 9 Juni 1942), studeerde te Luik, Halle, Berlijn en Bonn, vooral echter aan de École des Hautes-Études te Parijs en werd daarna hoogleraar te Luik, eerst aan de normaalschool, later aan de hogeschool. Hij mag als de grondlegger van de Romaanse philologie in België beschouwd worden.
Al hetgeen hij schreef over Chrétien de Troyes en over de Graal is van het grootste belang voor de specialisten. Met Marignan redigeerde hij het tijdschrift Le Moyen-Âge (1888 en later).Bibl.: Études de dialectologie wallonne (1890); Le Wallon, histoire et littérature (1893); Études critiques sur la tradition littéraire en France (1909); La Culture française en Belgique (1912); Le Français a la tête épique (1917); Études de philologie wallonne (1932, met bibliografie); L’épopée française (1938); Origines du roman en France (1941); Mes mémoires (1948).
Lit.: Mélanges de philologie romane et d’histoire littéraire off. à M. W., 2 dln (1910).
