Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 06-08-2022

Mattheus gansneb tengnagel

betekenis & definitie

Nederlands dichter en toneelschrijver (Amsterdam ged. 10 Jan. 1613-1652?), zoon van de substituutschout van Amsterdam, werd in 1633 student in de rechten te Leiden. Hij voltooide zijn studie echter niet en stortte zich als kroegloper in een zeer wild Amsterdams bohèmeleven, zodat hij ook na zijn meerderjarigheid onder voogdij bleef.

Wegens zijn anoniem verschenen schimpdichten Amsterdamsche Mane-schiin (1639) en Amsterdamsche Sonne-schyn (1639) werd hij in 1640 tot ƒ 100,— boete en drie maanden huisarrest veroordeeld. Zijn werken, veelal zeer plat van taal, zijn van waarde voor de kennis van de maatschappelijke toestanden in het toenmalige Amsterdam; zo geeft hij in zijn Amsterdamsche lindebladen (1640) een lijst van ca 150 Amsterdamse contemporaine dichters. Een vrome dramatisering van Cervantes’ novelle La Gitanilla geeft hij in De Spaensche heidin (1643, achter: Het leven van Konstance).

Bibl.: Klucht van Frik in- ’t veur-huys (Amsterdam 1642).

Lit.: J. H. W. Unger, M. G. T., in Oud-Holland I (1883), blz. 195 en 311; J. D. Wagner, G. genaamd T., in Maandbl. De Ned. Leeuw XXXIII (1915); J. A. Worp, D'onbekende voerman van ’t Schou-burgh, in: Tijdschrift voor Ned. taal en letterk. XXXIV (1915/16, onjuiste toeschrijving); J. Prins, Amsterdamsche schimpdichters vervolgd, in: Jaarboek Amstelodamum, XXX (1933).

< >