Nederlands letterkundige (Londen 18 Sept. 1819 - ’s-Gravenhage Mrt 1877), studeerde letteren, was van 1842-1853 leraar aan het gymnasium te Amsterdam, vervolgens gedurende 12 jaren leraar aan de militaire academie te Breda en aanvaardde in 1865 de betrekking van inspecteur van het lager onderwijs in Zuid-Holland. Hij schreef sedert 1851 in de Arnhemsche Courant onder het pseudoniem „de oude heer Smits”: Brieven en uitboezemingen, feuilletons, die later onder dezelfde titel werden uitgegeven (5 dln, 1853).
Verder schreef hij met zijn vriend Lodewijk Mulder Afdrukken van Indrukken (1854), richtte met deze een nieuwe Nederlandsche Spectator van de oude heer Smits (1856) op, die hij tot 1860 bijna alleen schreef. Verder schreef hij de romans Clémentine en Le Saltimbanque en schetsen, o.a. Uittreksels uit het dagboek van Janus Snor (1865). Hij vertaalde verschillende werken uit het Engels en gaf een geschiedenis van het Engelse volk.Bibl.: Kompleete werken, 5 dln (’s-Gravenhage I877-79), 5de dr. in 5 dln (Schiedam 1889), met biografie d. L. Mulder in 1ste deel.
Lit.: G. Busken Huet, M. P. L., in: Litt. Fant., VII (nieuwe dr., 1881).
