(Boulogne (?) 7 Oct. 1589 -’s-Gravenhage 19 Apr. 1653), de echtgenote van Hugo de Groot*, was de dochter van een burgemeester van Veere, die onder Leicester tijdelijk verbannen was. Op 2 Juli 1608 trad zij in het huwelijk met De Groot, die toen advocaat-fiscaal van Holland, Zeeland en West-Friesland was.
Zij deelde met haar man het verblijf op Loevestein en hielp hem bij zijn ontvluchting (de list van de boekenkist is haar vinding). Enkele weken na deze ontsnapping werd zij, hoewel eerst als gijzelaarster beschouwd, vrijgelaten. Zij reisde naar Parijs en bleef alle jaren van ballingschap een liefderijke en sterke steun voor De Groot. Vijfmaal reisde zij naar Holland om De Groot’s terugkeer voor te bereiden, tevens hun stoffelijke belangen te verzorgen en de belangen en rechten van De Groot als schrijver en geleerde.Lit.: Brieven van Maria van R. (uitgeg. d. Vollenhoven en Schotel, 1859), Brieven van en aan M. v. R. (uitgeg. d. H. C. Rogge, 1902); J. de Vries, Hugo de Groot en M. v. R. (1827).