(gewoonlijk vertaald „die kronkelt, zich wringt”) is, volgens een oud volksgeloof, waaraan de Bijbel hier haar beeldspraak ontleent om Gods vijanden poëtisch uit te beelden, een monsterachtig dier, een soort draak (vgl. o.a. Psalm 74 : 14; Jesaja 27 : 1).
Dit wangedrocht werd door Jahwe overwonnen en in de diepte van de afgrond opgesloten. In Job 40 : 25 w. beduidt het woord in metaphorische betekenis de krokodil. De mening, dat er ook wel een bepaald soort vissen (dolfijnen of tonijnen, vgl. o.a. Ps. 104 : 26) mee zou zijn bedoeld, is minder waarschijnlijk. Opmerkelijk is, dat de Leviathan als verpersoonlijking van de woede der chaotische watermacht ook in de Oegarietische (Noordphoenicische) dichtwerken wordt teruggevonden.