Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 28-01-2023

LEUKAEMIE

betekenis & definitie

(Gr.: leukos, wit, haima, bloed) is de naam van een groep ziekteprocessen, die gekenmerkt zijn door een abnormale woekering van witte bloedlichaampjes (leucocyten) en in het bijzonder van de cellen, waaruit die witte bloedlichaampjes ontstaan. Zoals in het artikel bloed is uiteengezet, zijn er verschillende soorten van witte bloedlichaampjes en elke soort heeft een eigen afstammingsreeks.

De leukaemische woekering nu betreft steeds één bepaalde soort leucocyten en de daarbij behorende afstammingsreeks, bijv. de neutrophiele leucocyten en haar voorstadia, en dan spreekt men van myeloide leukaemie, omdat deze bloedlichaampjes in het beenmerg (myelum = merg) ontstaan, of de lymphocyten, die vnl. uit lymphklieren en milt afkomstig zijn, en dan heet de ziekte lymphatische leukaemie. Andere vormen, zoals de monocytenleukaemie, de eosinophiele leukaemie enz., zijn heel zeldzaam.Bij volwassenen verloopt leukaemie meestal chronisch. Bij de chronische lymphatische leukaemie ontwikkelt zich een zwelling van alle lymphklieren en van de milt, terwijl de voorlopers der lymphocy ten, de lymphoblasten, ook het beenmerg overwoekeren, waardoor de vorming van rode bloedlichaampjes, bloedplaatjes en granulocyten in toenemende mate wordt belemmerd. Het bloed bevat gewoonlijk zeer veel witte bloedlichaampjes (bijv. 200 000 per mm3 tegen normaal 4000 à 10 000), die bijna alle behoren tot de reeks lymphoblasten-lymphocyten en waarvan vele abnormaal zijn. De ziekte kan verscheidene jaren duren en stoort het algemeen welbevinden soms lange tijd niet of nauwelijks. Op den duur ontstaan echter anaemie en thrombopenie (z haemorrhagische diathese), terwijl leukaemische infiltraten in allerlei organen, o.a. de huid, hinderlijke verschijnselen kunnen teweegbrengen.

Bij chronische myeloide leukaemie nemen vooral de milt en de lever door leukaemische celwoekeringen in omvang toe; de lymphklieren zijn veel minder gezwollen dan bij de lymphatische vorm. Het bloed bevat ook hier zeer veel witte bloedlichaampjes, ditmaal echter van de myeloide reeks: myeloblasten, promyelocyten, myelocyten enz. (z bloed), die er deels abnormaal uitzien. Klachten worden veroorzaakt door de anaemie, de thrombopenie, de sterke vergroting van de milt en de myeloide woekering in diverse organen.

Het ziekteproces bij dergelijke chronische leukaemieën gelijkt in menig opzicht op dat bij kwaadaardige gezwellen: de ongebreidelde woekering van een bepaalde soort cellen, de uitzaaiingen op allerlei plaatsen, de ongunstige afloop enz. Maar er zijn ook belangrijke verschillen: reeds in de vroegste stadia, die herkend kunnen worden, draagt de leukaemie een gesystematiseerd karakter, d.w.z. het hele productie-apparaat van een bepaalde soort leucocyten is aangetast. Bovendien ontbreekt bij de ongecompliceerde leukaemie een echte, plaatsclijke, infiltratieve of expansieve gezwelgroei. Dergelijke gezwellen van jonge bloedcellen zijn welbekend: lymphosarcoom, myelosarcoom, chloroom enz.; deze ontstaan in één lymphklierofop één plaats in het skelet, ontwikkelen zich aldaar tot een tumor, die veel ruimte inneemt en de omgeving verwoest. Hoewel deze gezwellen en leukaemie soms samengaan, zijn het in wezen verschillende processen. Dit blijkt ook uit het feit, dat er allerlei overgangen bestaan tussen chronische en acute leukaemie. De acute leukaemie gelijkt in niets op een gezwel; haar verloop doet veeleer denken aan dat van een infectie. Zij gaat gepaard met koorts, die soms hoog is, met verzweringen in de mond-keelholte (necrotiserende angina), met anaemie en haemorrhagische diathese. De acute leukaemie verloopt gewoonlijk binnen enkele maanden dodelijk. Soms ontwikkelt het beeld van de acute leukaemie zich in het eindstadium van een chronische leukaemie. Op deze en andere gronden wordt leukaemie thans beschouwd als een proces van abnormale groei, dat —met de reticulosen — een afzonderlijke plaats inneemt in de pathologie, tussen de gezwelgroei en de groei bij ontstekingsprocessen.

Leukaemie komt op alle leeftijden voor. Onder het 20ste jaar verloopt zij meestal acuut. Tussen 20 en 50 jaar ziet men de chronische myeloide leukaemie het vaakst, boven het 50ste jaar overweegt de chronische lymphatische leukaemie.

Niet altijd is bij leukaemie het aantal witte bloedlichaampjes in het stromende bloed verhoogd; als hun aantal normaal is of laag spreekt men van aleukaemische leukaemie. Meestal is dan toch hun onderlinge verhouding verstoord en vindt men abnormaal jonge en afwijkende leucocyten in het bloed. De prognose is in het algemeen slechter naarmate die jonge leucocyten er abnormaler uitzien.

Over de oorzaken van leukaemie is weinig bekend. Vermelding verdient het feit, dat leukaemie kan ontstaan door de langdurige inwerking van Röntgenstralen en van benzol. Bij artsen is de sterfte aan leukaemie 2-maal zo groot, bij röntgenologen 9-maal zo groot als bij de mannelijke bevolking in het algemeen.

De behandeling is in hoofdzaak symptomatisch. De anaemie wordt bestreden met bloedtransfusies, de orgaanzwellingen met Röntgenbestraling. In sommige gevallen hebben arsenicumpraeparaten een gunstige invloed, terwijl de laatste jaren wordt gestreefd naar een specifieke chemotherapie, waarbij o.a. met urethaan en aminopterine soms een bescheiden succes is bereikt.

O.a. bij infecties en vergiftigingen ziet men af en toe een enorme vermeerdering van bet aantal witte bloedlichaampjes in het stromende bloed, waarbij ook veel jeugdvormen voorkomen, zodat de gedachte aan leukaemie gemakkelijk wordt gewekt. De bloedlichaampjes zijn echter wel jong en talrijk, maar niet abnormaal en leukaemische orgaanafwijkingen ontbreken; men spreekt van leukaemoide reacties en onderscheidt myeloide en lymphatische reacties. Genezing volgt, zodra de oorzaak, die deze reacties verwekte, is bedwongen. Vroeger is de onschuldige mononucleosis infecliosa nogal eens ten onrechte aangezien voor leukaemie. Van pseudoleukaemie sprak men bij allerlei ziektetoestanden, die gepaard gingen met vergroting van lymphklieren, milt of lever. Sinds de moderne hulpmiddelen in dergelijke gevallen een nauwkeuriger diagnose (bijv. lymphogranuloma, reticulose etc.) mogelijk maken, is deze term in onbruik geraakt.

DR H. J. VIERSMA

Lit.: H. Schuiten, Erkennung und Behandlung der Leukaemien (Stuttgart 1942); W. L. Dameshek e.a., Chemotherapy of Leukemia and Leukosarcoma (New York 1949); S. I. de Vries, Leerb. d. Bloedziekten, d. II (Amsterdam 1948); M. W. Wintrobe, Clinical Hematology, 2de dr. (Philadelphia 1947); L. Whitby en C. J. C. Britton, Disorders of the Blood, 6de dr. (London 1950).

< >